Rassendemonstratie slasoorten
Per 1 januari 2004 gaat de nieuwe Europese regelgeving inzake gebruik van biozaad (EG-verordening 1452/2003) van kracht. Uitgangspunt hierbij is maximaal gebruik van de rassen die biologisch worden aangeboden. Wanneer duidelijk is dat voor een bepaald gewas geen (geschikt) biologisch alternatief voorhanden is, kan vooralsnog ontheffing worden verkregen.
Het streven naar biologisch uitgangsmateriaal is een logische stap in het sluiten van de keten. Dit wordt ook door de telers beaamd. Tegelijk maken ze zich echter ook zorgen over de toekomst van de biologisch teelt met verplicht gebruik van biologisch geproduceerd zaad. Het huidige bekende rassenaanbod voldoet niet voor elk gewas. Verplicht gebruik van biozaad houdt voor de telers een duidelijke meerkost in - naast een hogere kostprijs voor het zaad ook extra kosten door de lagere kwaliteit van het zaad en de rassen. Daartegenover staan de steeds hogere kwaliteitseisen vanuit de afzet en de toenemende druk op de prijsvorming voor bioproducten. Telers vinden biologisch zaad een goed uitgangspunt maar ‘het moet wel praktisch haalbaar zijn’. Het blijft de vraag of er, vooral voor kleinere gewassen, goede alternatieven zijn. In het kader van de ontheffingen moe(s)t meer helderheid worden gebracht voor welke gewassen nog geen kwalitatief goed biologisch zaad beschikbaar is.
Reeds enkele jaren wordt vastgesteld dat een aantal zaadhuizen belangrijke inspanningen leveren om biologisch zaaizaad op de markt te brengen. Momenteel staan zij echter twijfelachtig tegenover de huidige implementatie van de regelgeving in Europa. Deze biedt vandaag onvoldoende houvast om maximaal biologisch zaad aan te bieden. Als gevolg hiervan blijft de veredeling van nieuwe biologische rassen achter en wordt deze door de zaadhuizen op de langere termijn geschoven. In een aantal teelten waar de evolutie van rassen iets minder snel verloopt, hoeft dit niet noodzakelijk te leiden tot problemen. In teelten echter waarin de veredeling razendsnel met oplossingen voor teeltgebonden problemen op de proppen komt, kan deze evolutie wel kwalijke gevolgen hebben voor biologische telers. Wie met enige kans op slagen een biologische teelt van een slasoort in het najaar wil aanvangen, kan maar beter een ras telen dat een zo breed mogelijk resistentiepatroon tegen Bremia (witziekte) heeft. Met de regelmaat van de klok duiken er immers nieuwe Bremia-fysio’s op die erin slagen om de bestaande resistenties te doorbreken. Indien biologische slatelers niet kunnen beschikken over de meest recente rassen, dreigt een biologische najaarsteelt van sla onmogelijk te worden.
Deze proef had dan ook tot doel het potentieel van het complete aanbod van rassen slasoorten onder glas onder najaarsomstandigheden uit te testen.
K. Cornelissen
Rassendemonstratie slasoorten; Overzicht van het onderzoek biologische landbouw 2004 in Vlaanderen; pp.58-60. PCBT; jaarverslag 2004. www.pcbt.be