Schaderisico van ritnaalden inschatten
Bemonstering ritnaalden
In een lopend project rond bodemplagen wil Inagro meer zicht krijgen op de aanwezigheid van ritnaalden op biologische aardappelpercelen en het daaraan verbonden risico op schade. Hiervoor worden op enkele aardappelpercelen in het voorjaar ritnaalden bemonsterd en in het najaar oogstmonsters genomen om de schade door ritnaalden te bepalen. Om ritnaalden te ‘vangen’, wordt kiemend graan gebruikt als lokaas. Deze lokval methode is een internationaal gebruikte methode om de (mate van) aanwezigheid van ritnaalden op een perceel te bepalen. Als kwantitatieve meting moeten de vangstresultaten evenwel altijd met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. De mate waarin ritnaalden gelokt worden, hangt immers sterk af van de omgevingsfactoren op het perceel zoals bodemvocht en –temperatuur en de aanwezige (verterende) vegetatie. Idealiter wordt daarom in het voorjaar bemonsterd op bewerkte braak grond, vóór zaai of planten en vanaf een minimale bodemtemperatuur (op 10 à 15 cm diepte) van 7 à 10 °C.
In 2013 bemonsterde Inagro vijf aardappelpercelen in Oost-Vlaanderen en één in Vlaams-Brabant. Door de lange vorstperiode is de voorjaarsbemonstering pas eind april kunnen starten, na het planten van de aardappelen. Mogelijk waren de vangsten hierdoor lager dan wanneer voor het planten zou zijn bemonsterd.
De resultaten zijn weergegeven in onderstaande tabel. De interpretatie van de vangstresultaten is gebaseerd op literatuurgegevens: bij een gemiddelde vangst van 0 tot 1 ritnaalden per val is er een matig risico op economische schade; 1 tot 2 ritnaalden per val betekent meer dan 50 % kans op knolaantasting. Gelet op het feit dat het bemonsteringstijdstip in 2013 niet optimaal was, lijken de vangsten met de lokvallen wel een goede inschatting te geven van het risico op schade aan de aardappelen.
Tabel: Resultaten van de ritnaalden bemonstering van 30-apr tot 13-mei-13 en het gewogen percentage aardappelen aangetast door ritnaalden, geoogst op 2-sep en op 10-okt-13 op zes biologische percelen
Risicobevorderende factoren
Percelen met een lange voorgeschiedenis van grasland zijn gekend als risicovol. Ook graan of maïs in de rotatie kan de ritnaaldenpopulaties in stand houden of bevorderen. Perceel 1 (zie Tabel 4) was 10 jaar terug grasland en in de daaropvolgende akkerrotatie was ook graan opgenomen. Ook perceel 6 waar bij oogst ook behoorlijk veel schade is vastgesteld, heeft een voorgeschiedenis van graan- en maïsteelt. Welke gewassen de aanwezige ritnaaldpopulaties in de grond kunnen reduceren, is minder duidelijk. Hiervoor is nader onderzoek nodig. In het onderzoek van Inagro wordt verder gekeken naar het mogelijk reducerende effect van biofumigatie door de teelt van specifieke groenbemesters. Binnenkort zullen hierover de eerste resultaten bekend zijn.
Voor aardappelen bepalen naast de perceelshistoriek ook de oogstdatum en de rassenkeuze mee het risico op schade. Onze resultaten van de proefoogsten begin september en begin oktober bevestigen dat de ritnaaldenschade toeneemt naarmate later geoogst wordt. Ook Duits onderzoek heeft aangetoond dat een vroege oogst het risico op schade aan de knollen kan reduceren. De mogelijkheid voor een vroege oogst hangt af van het ras. Naast de vroegheid van het ras zouden ook nog andere factoren meespelen in de rasgevoeligheid voor ritnaalden.
Vervolgonderzoek 2014
Dit jaar bemonstert Inagro opnieuw ritnaalden op een aantal percelen om de betrouwbaarheid van de bemonsteringsmethode verder af te toetsen. Ook de kniptorren worden verder gemonitord om een beeld te krijgen van de belangrijkste aanwezige soorten. Dit jaar hopen we ook meer duidelijkheid te krijgen over het potentieel van biofumigatie om de populatie ritnaalden in de grond te reduceren.
Meer info?
Femke Temmerman
Tel: +32 (0) 51 27 32 51
E-mail: femke.temmerman@inagro.be