Biologische vleesveehouderij in beeld
Biologische landbouw onderscheidt zich van de gangbare zowel op teelttechnisch vlak maar ook met betrekking tot de afzet. Voor de vleesveehouderij is dit niet anders, het typische Belgisch Witblauwe ras moet vaak plaats maken voor meer robuuste rassen die makkelijk afkalven en efficiënt met ruwvoeder overweg kunnen. Door het schaarse voorkomen van deze rassen in Vlaanderen ontbreekt het echter vaak aan referentiewaarden voor de vleesveehouders. Wat zijn de sterktes en zwaktes van elk ras en hoe kan het ras optimaal ingepast worden in de biologische bedrijfsvoering met al zijn facetten? In het kader van ‘Bio in beeld’ werd een literatuurstudie uitgevoerd om referentiewaarden te verzamelen van zoötechnische prestaties van rundveerassen die in de Vlaamse biologische vleesveehouderij ingezet worden. Deze werden tijdens een bijeenkomst met de biologische vleesveehouders vergeleken met de eigen prestaties op het bedrijf.
Groei maximaliseren of hoogstaande vleeskwaliteit garanderen?
Referentiewaarden geven aan dat rassen als Blonde d’Aquitaine, Maine Anjou en Charolais als beste rassen naar voren komen als het groei betreft. Tussen de deelnemende bedrijven varieert de slachtleeftijd van mannelijke dieren van 14 tot 34 maanden en van 12 tot 30 maanden voor de vrouwelijke dieren. De referentiewaarden voor groei zijn vaak gebaseerd op een slachtleeftijd die daar tussenin ligt. Het is dus moeilijk na te gaan in welke mate op elk van de bedrijven het groeipotentieel ten volle benut wordt. De verklaring voor de grote verschillen in slachtleeftijd zijn van diverse aard. De ene veehouder streeft vooral kwantiteit na, terwijl een andere veehouder prioriteit geeft aan optimale vleeskwaliteit. Toch bleef de vraag wel hangen of de hogere prijs die deze laatste per eenheid product ontvangt, de mindere groeiprestaties kan compenseren?
Vruchtbaarheid en gezondheid: troeven van biologische vleesveehouderij
Rassen die het op groei wat laten afweten, hebben dan weer uitmuntende vruchtbaarheidscijfers. Onder deze rassen vallen de Aberdeen Angus, Saler en Aubrac. Zowel in vergelijking met de referentiewaarden als met de gangbare vleesveebedrijven, hebben de deelnemende bedrijven uitstekende gemiddelde waarden (<400 dagen) voor tussenkalftijd. Hoewel de marge om hier te verbeteren heel klein is, is het zorgvuldig bijhouden en opvolgen van deze gegevens interessant voor de fokkerij en om afwijkingen in kaart te brengen. Wat leeftijd eerste kalving betreft, is er veel variatie tussen de deelnemende bedrijven (31-47 maanden). Uit de referentiewaarden blijkt dat afkalven op 35 maanden haalbaar is, onafhankelijk van het ras. De kalversterfte bij de deelnemers is heel laag en schommelt tussen de 2 en 3% op de best presterende bedrijven.
Valoriseren van natuurgrond?
Alle deelnemende vleesveehouders laten een stuk natuurgrond begrazen door hun vleesvee. Voor elk van hen werd de landproductiviteit in beeld gebracht, uitgedrukt als de totale vleesproductie/ha cultuurgrond. Een abnormaal hoge waarde voor de landproductiviteit geeft aan dat het natuurgras extra vleesproductie kan opleveren. Tussen de deelnemers werden grote verschillen opgemerkt. Eén van de bedrijven slaagt erin om vlees te produceren uit het natuurland, vooral door het jonge natuurgras om te zetten in melk voor de kalveren die hiervan groeien. Gezien de jonge slachtleeftijd van de dieren op dit bedrijf, kunnen zo extra kilo’s geproduceerd worden en wordt het natuurgras optimaal gevaloriseerd voor de productie van vlees.
Meten is weten?
Ondanks de rasverschillen tussen de bedrijven en de eigenheid van ieders bedrijfsvoering werd inzicht in eigen cijfers en het vergelijken van deze cijfers onderling en met een aantal referentiewaarden als heel waardevol beschouwd. Jaarlijkse herhaling van deze dataverzameling zou ook evoluties kunnen weergeven op de bedrijven. Toch is bijlange niet alles cijfermatig te bevatten. Vlees van dieren die een op gras gebaseerd rantsoen genieten, bevat meer anti oxidanten en omega 3 vetzuren. Sterfte bij de dieren is uitzonderlijk, de koeien kalven op de natuurlijke manier en kalveren worden later gespeend dan in de gangbare zoogkoeienhouderij. Dat illustreert ondermeer dat de kwaliteit van biologisch rundsvlees moeilijk te objectiveren is. Een juiste prijs krijgen voor het eindproduct begint dus in eerste instantie met een correcte inschatting van de juiste kostprijs. Een uitdaging die de groep graag aanpakt.
Dit onderzoek kadert in het in het project ‘Bio in beeld’, dat begin 2013 van start ging. Het betreft een samenwerking tussen Inagro, Wim Govaerts en co cvba, ILVO , Bioforum als organisator van de biobedrijfsnetwerken.
Meer info?
Jo Bijttebier (ILVO)
Jo.Bijttebier@ilvo.vlaanderen.be