Biovelddag kon weer op veel interesse rekenen
Op dinsdag 3 oktober organiseerde Inagro de najaarseditie van de biovelddag op het proefbedrijf biologische landbouw. Dit traditionele ontmoetingsmoment voor biologische telers en stakeholders kon opnieuw op veel belangstelling rekenen. Ook veel gangbare telers kwamen een kijkje nemen. Tijdens een rondleiding op de proefvelden werden de eerste onderzoeksresultaten voorgesteld en werd het voorbije, droge groeiseizoen, geëvalueerd. Daarna werd uitvoerig nagepraat in de loods bij een biologisch drankje en warme soep.
Steeds op zoek naar sterke rassen
Op het proefbedrijf liggen er verschillende rassenproeven aan. Bij knolselder is bladvlekkenziekte (Septoria apiicola) de te vrezen ziekte. Het kiezen van een weinig gevoelig ras is mogelijk belangrijk. De ziektedruk bleef tijdens dit droge seizoen tot kort geleden laag. Pas recent doken enkele ziektehaarden op waardoor het nog te vroeg is om uitspraken te doen over rassen.
Ook in de biologische preiteelt is rassenkeuze het voornaamste instrument om ziekten en sleet te beheersen. Ondanks de beperkte aanwezigheid van roest (Puccinia allii) en purpervlekkenziekte (Alternaria porri) stond de herfstprei er goed bij. Naast de standaardrassen van Nunhems, zijn ook Cherokee (Vitalis) en enkele rassen van Bejo beloftevol. Van meerdere rassen is er biologisch zaaizaad verkrijgbaar.
We stonden ook stil bij de rassenproef rode biet. In samenwerking met de werkgroep eigen zaadteelt (WEZ) wordt de waarde van enkele zaadvaste rassen onderzocht. In de loods overliepen we de eerste resultaten van de rassenproef late aardappel. Ongeveer de helft van het geteste aanbod is ondertussen plaagresistent of op zijn minst zeer tolerant. In het segment tafelaardappel zijn er beloftevolle nieuwkomers.
Rustgewassen en maaimeststoffen ten volle benutten
We zaaiden op het proefbedrijf een aantal gekende groenbedekkers als Japanse haver en Italiaans raaigras maar ook sorghum, telkens in combinatie met Alexandrijnse klaver en wikke. Door hun snelle groei kan er in het najaar nog een snede van gemaaid worden als ruwvoeder of ingekuild worden als maaimeststof om in het voorjaar te valoriseren op een ander perceel. Door de strengere fosfaatwetgeving wordt de hoeveelheid dierlijke mest immers beperkt. Aan de hand van monsters van geperste en gehakselde graskuil werd duidelijk dat hakselen de voorkeur geniet.
Naast de toepassing van maaimeststoffen, onderzochten we ook de bijdrage van rustgewassen als graan met onderzaai klaver of grasklaver in een vruchtwisseling met groenten. Nitraatanalyses tijdens het groeiseizoen toonden aan dat de klaver ruim 100 kg stikstof extra ter beschikking stelt van het gewas.
Knopkruid beheersen en roller-crimper-techniek
Knopkruid is een probleemonkruid in de biologische groenteteelt onder meer door de snelle kieming en korte groeicyclus. Eén van zijn zwaktes is de oppervlakkige kiemdiepte. We experimenteerden met mechanische en thermische technieken om het effect op herkieming en op de aanwezige zaadbank na te gaan. Elke mechanische bewerking gaf aanleiding tot nieuwe kieming. Dit was niet het geval bij branden. Logisch gevolg is dat bij branden de zaadbank stabiel bleef terwijl bij de mechanische bewerkingen een significante reductie werd vastgesteld.
Voor het tweede jaar op rij legden we een proef aan met de ‘roller crimper’ in de teelt van witte kool. Met de ‘roller crimper’ worden wintergroenbedekkers als rogge en wintererwt aan de start van hun bloei (meestal half mei) plat gerold en gekneusd. De mulchlaag die daardoor wordt gevormd onderdrukt idealiter de onkruiden. De wittekolen worden dan zonder verdere bodembewerkingen in de platgerolde groenbedekker geplant. De groei was echter ondermaats als gevolg van de lage stikstofvoorraad en de droge grond die de groenbemesters nalieten. Hoewel bewezen in Amerika en Zuid-Europa, is deze techniek is nog niet praktijkrijp onder Vlaamse omstandigheden.
Diverse proeven ziekte- en plaagbeheersing
Ook voor de biologische beheersing van een aantal relevante ziekten en plagen voert Inagro dit jaar verschillende proeven uit. Zo experimenteerden we in de tweede vrucht bloemkool opnieuw met verschillende afdekkingsstrategieën en met een plantbakbehandeling met spinosad ter beheersing van koolvlieg. Ook in het onbehandelde object was de uitval minimaal.
In een tweede proef in bloemkool pasten we drie verschillende snelwerkende kalkmeststoffen aan verschillende dosissen toe in de plantrij bij het planten. De vraag is of we door de pH in de wortelzone te verhogen, de aantasting door knolvoet (Plasmodiophora brassicae) tegen kunnen gaan. Voorlopig bleef de druk door knolvoet uit. We konden wel aantonen dat met de juiste kalkmeststof en dosis de pH voor bepaalde tijd boven 7 uitkwam, wat de ontwikkeling van de ziekteverwekker kan afremmen.
Lieven Delanote (Inagro)