Witte zomerlupine, wanneer zaai je best en welk ras kies je?
Inagro verkende de teelt van witte lupine (Lupinus albus L.) in 2020 en legde een eerste rassenproef aan in 2021 in het kader van het interreg-project SymBIOse. Lupine kan voor de biologische landbouw zowel belangrijk zijn in de zoektocht naar een hogere bedrijfseigen eiwitproductie (voeder), maar ook interessant zijn als plantaardige eiwitbron voor de menselijke voeding (volledige boon of verwerkt in voedingsproducten). Het is één van de eiwitrijkste peulvruchten en is in vergelijking met erwt/veldboon zetmeelarm. Het gaat hier dan niet om sierlupines, zoals in de tuinen gezet worden, want hiervan zijn de bonen bitter en giftig. Wel gaat het om zogenaamde ‘zoete’ lupinen die ofwel onbewerkt laag zijn in (dierlijke voeding) of zo goed als vrij zijn van (menselijke voeding) bitterstoffen. Die bitterstoffen zijn alkaloïden en de gehaltes zijn rasafhankelijk.
Het doel van de proef in 2022 was het testen van vijf witte, zoete zomerlupinerassen onder Vlaamse omstandigheden (West-Vlaanderen) en geteeld volgens de biologische wijze op twee zaaimomenten. Alle rassen waren niet-gedetermineerde types die vertakken en verschillende bloeitrossen maken. Het voordeel van dit type is een betere bodembedekking. Soms is de variërende en latere afrijping een nadeel. Blauwe lupines (andere soort) zijn weinig gevoelig voor anthracnose (brandvlekkenziekte, Colletotrichum lupini). Witte lupine rassen zijn wel erg gevoelig. Onder de geteste witte rassen waren nieuwe tolerantere variëteiten. De aanwezigheid van de ziekte werd dan ook met aandacht onderzocht.
In het uitermate droge teeltseizoen van 2022 (vnl. juli en augustus uiterst droog), was er een duidelijk effect van de droogte en de warmte op de groei en ontwikkeling van de lupines. Door twee weken vroeger te zaaien (half vs. eind april), konden de planten langer uitgroeien en werd een grotere biomassa aan knollen (met stikstofvoorzienende bacteriën) op de wortels gevormd. Dit was gunstig voor de opbrengst. Met een vroegere teelt kon meer dan het dubbel gehaald worden dan met een latere (gemiddeld 3,6 vs. 1,7 ton/ha). Van het ras Celina (door de hogere alkaloïde-inhoud onbewerkt eerder voor dierenvoeding bestemd; de analyseresultaten van dit jaar zijn nog niet beschikbaar) kon telkens één van de grootste hoeveelheden bonen geoogst worden al was dit enkel maar bij het tweede zaaimoment significant.
Vroeger zaaien had echter ook enkele nadelen. Doordat de planten langer groeiden nam, de gevoeligheid voor legeren toe. Door het droge seizoen bleef dit wel beperkt en voornamelijk tot het ras Sulimo dat gemakkelijker legerde dan andere rassen. Daarnaast werd ook vaker bij planten van het eerste zaaimoment symptomen van de brandvlekkenziekte gezien (bruinoranje vlekken, krullen van stengels en verwelking). De impact op de opbrengst leek echter beperkt te zijn. Celina en Frieda waren de meest tolerante rassen voor de ziekte. Sulimo en voornamelijk Figaro waren gevoelig. Amiga was intermediair.
Het ruw eiwitgehalte was ten slotte gemiddeld 35,9% (Dumas-methode) en goed. Later zaaien zorgde vaak voor een hoger percentage maar omdat de opbrengst bij lupine van het eerste zaaimoment zoveel hoger lag, was ook de ruwe eiwitopbrengst per ha dubbel zo hoog. In 2023 is het de bedoeling om deze proefopzet te herhalen. Omdat gebleken is dat lupine in een jong stadium gevoelig is voor vogelschade zullen dan opnieuw voldoende beschermende maatregelen voor het relatief kleine proefoppervlak worden ingezet.
In het verslag van Inagro lees je alles over de proef met lupine.
Meer info?
jasper.vanbesien@inagro.be
Attachment | Size |
---|---|
Rassenproef witte lupine 2022_Inagro.pdf | 1.51 MB |