Welke factoren bepalen het potentieel van mengteelten als eiwitbron?
Mengteelten (granen in combinatie met vlinderbloemigen) winnen steeds meer aan belang binnen de biologische veehouderij nu het telen van eiwitrijke gewassen steeds relevanter wordt. Voederautonomie en het gebruik van lokaal geteelde voeders is namelijk een belangrijk streven in deze sector.
In vergelijking met een zuivere teelt vlinderbloemigen bieden mengteelten wel wat voordelen. Zo kan een mengteelt met graan zorgen voor een betere onkruidonderdrukking, een minder snelle verspreiding van ziekten/plagen, een betere gewasstevigheid en een grotere oogstzekerheid. Stuk voor stuk factoren waar biologische landbouwers extra alert voor moeten zijn. Toch zien we een hoge variabiliteit in de opbrengsten, meer bepaald in het aandeel erwten of vlinderbloemigen. Sommige landbouwers boeken zeer succesvolle resultaten met deze teelt, waar anderen afhaken omwille van teleurstellende resultaten. Ook zijn het ene jaar de vlinderbloemigen ruim aanwezig, waar ze andere jaren amper te bespeuren zijn. De reden voor deze variërende opbrengst kan schuilgaan in verschillende factoren. De oorzaak hiervoor is dan ook moeilijk éénduidig vast te stellen. Naast weersinvloeden zijn er nog tal van andere factoren die een invloed kunnen hebben op het opbrengstpotentieel van deze teelt.
Rassenkeuze
In de eerste plaats is de keuze van gewassen, om gezamenlijk in een mengteelt te zaaien, van belang. Het graan- en eiwitgewas moeten immers ongeveer gelijktijdig rijp zijn. Daarnaast is ook de rassenkeuze van belang, zowel vanuit voedertechnisch- als vanuit teeltperspectief. Afhankelijk van welke diergroep er wordt beoogd, speelt met name het aandeel anti-nutritionele factoren (ANF) in vlinderbloemigen een grote rol. Eénmagigen, zoals varkens en kippen, zijn hier gevoelig aan. Sommige rassen vertonen een groter of kleiner gehalte aan deze ANF. Vanuit teeltperspectief zal rassenkeuze van de vlinderbloemigen ook een rol spelen op het vlak van ziekteresistentie en winterhardheid. Zowel schimmels in de lucht als een hele reeks bodemgerelateerde ziekten (schimmels, nematoden, virussen) kunnen voor een aantasting zorgen. De rassenkeuze is daarnaast mogelijk ook belangrijk voor de mate van ontwikkeling van de vlinderbloemige in een competitieve omgeving zoals de mengteelt.
Teeltrotatie
Bij de teelt van vlinderbloemigen zijn het vooral voedererwten en veldbonen die het meeste symptomen vertonen van zgn. “vlinderbloemigen moeheid” door de aanwezigheid van bodempathogenen Didymella, Fusarium, Aphanomyces en andere wortelrot pathogenen. De oorzaak zou gezocht kunnen worden in de overaanwezigheid van vlinderbloemigen in de rotatie. In een biologische rotatie denken we dan bijvoorbeeld aan de teelt van klaver, luzerne of wikke. Deze gewassen kunnen ervoor zorgen dat deze pathogenen opstapelen in de bodem. Een zware plaag kan zelfs voor een totaal verlies aan vlinderbloemigen zorgen. Het is daarom belangrijk om de perceelsrotatie ruim genoeg te nemen en deze gewassen voldoende af te wisselen met andere, niet vlinderbloemige teelten.
Bodemparameters
Teeltrotatie kan eveneens een grote invloed hebben op bodemmineralen, hun verhoudingen t.o.v. elkaar en de mate waarin ze aanwezig zijn. Zo hebben fosfaat, calcium en kobalt allen een invloed op de ontwikkeling van de rhizobium-bacteriën, die de volledige mengteelt van stikstof voorzien. Ook molybdeen blijkt een belangrijk mineraal te zijn voor de stikstof-fixatie van vlinderbloemigen. Daarnaast wordt ook verwacht dat de pH van de bodem een effect heeft op de ontwikkeling van vlinderbloemigen, evenals de bodemstructuur en het al dan niet extra bemesten van de percelen in voor- en/of najaar.
Zaaitechniek
Elke teelt vereist zijn eigen optimale zaaitechniek. Algemeen wordt geadviseerd granen op 2-4 cm diepte te zaaien, waar dat voor erwten 4-6 cm en voor veldbonen 8-10 cm is. Niet alle landbouwers/loonwerkers zijn hierop voorzien, waardoor er bij mengteelten vaak een compromis wordt gezocht tussen beide zaaidieptes. Ook wat betreft zaaidosis zijn de meningen verdeeld. Hetzelfde geldt voor bodembewerking. De ene landbouwer haalt de ploeg boven, waar de andere voor een ondiepe, niet-kerende bodembewerking kiest.
In het CCBT-project “mengteelten als eiwitbron” volgt Inagro daarom, gedurende twee opeenvolgende teeltseizoenen, een aanzienlijk aantal praktijkpercelen op. Verschillende percelen, beboerd door verschillende landbouwers met elk hun eigen aanpak, zorgt namelijk voor een waaier aan verschillende parameters en informatie. Deze info kan vervolgens gekoppeld worden aan de uiteindelijke opbrengst, wat interessante inzichten kan opleveren m.b.t. het wisselend aandeel vlinderbloemigen in een mengteelt. Een statistische vergelijking tussen de objecten kan hierbij extra ondersteuning bieden. Deze inzichten stellen veehouders en akkerbouwers potentieel in staat hier in hun uitbating rekening mee te houden, waardoor het aandeel vlinderbloemigen in de mengteelt verzekerd kan worden.
Meer info?
Karolien Hertogs
+32 (0)51 27 32 51
karolien.hertogs@inagro.be