Bio-relevant onderzoek bij rassenproeven van graangewassen voor de nationale rassencatalogus
Alvorens nieuwe rassen van landbouwgewassen (waaronder graangewassen) afkomstig van binnen- en buitenlandse kwekers kunnen worden gecommercialiseerd, moeten ze onderzocht worden op hun Cultuur en Gebruikswaarde (CGW) en OHB-ken-merken (Onderscheidbaarheid, Homogeniteit, Bestendigheid). Een ras bezit een voldoende CGW waarde als het geen grote gebreken vertoont en minstens het niveau haalt van de beste huidige rassen op de Belgische rassencatalogus ( = standaardrassen). De eenheid Plant – Onderzoeksdomein Teelt & Omgeving van het ILVO voert de CGW proeven uit in opdracht van het ABKL (administratie Beheer en Kwaliteit Landbouwproductie). Rassen die een voldoende cultuur – en gebruikswaarde hebben, in combinatie met een positief OHB- rapport en een goedgekeurde benaming, worden voorgesteld voor opname op de Belgische rassencatalogus. Toelating op de nationale catalogus betekent dat vanaf dat moment zaaizaad van het desbetreffende gewas in de handel mag gebracht worden. Na toelating op de Belgische rassencatalogus wordt het ras in principe binnen de 3 maanden ook op de Europese rassencatalogus ingeschreven. Dit betekent dat vanaf dan het ras over de ganse Europese Unie mag gecommercialiseerd worden.
Proefprotocol.
Voor alle graangewassen worden de proeven uitgevoerd volgens CGW-richtlijnen. Nieuwe rassen (vooral wintertarwe en wintergerst) worden ge-durende minimum 2 jaar vergeleken t.o.v. standaardrassen (beste van de huidige rassencatalogus) en dit in de verschillende landbouwstreken van België (9 locaties in totaal). De proeven worden aangelegd op bedrijven waar het graangewas in de normale rotatie past. Ze worden uitgevoerd in blokkenproeven met 4 parallellen. Voor graangewassen worden de CGW proeven uitgevoerd met een beperkte input van meststoffen en zonder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen noch van halmverkorters teneinde de intrinsieke waarde van een nieuw ras voor ziektetolerantie en legergevoeligheid te kennen. Bij de beoordeling worden de volgende morfologische en landbouwkundige ken-merken vergeleken: snelheid en regelmatigheid van opkomst, wintervastheid, datum van aarvorming, datum van afrijping, aarknikken, lengte, legergevoelig-heid, ziekten (roest, meeldauw, bladvlekken, voetziekten), graanopbrengst (kg/ha – 15 % vocht), kwaliteitsparameters (hl-gewicht, sortering, zeleny test,...). Al meer 25 jaar worden nieuwe rassen van graangewassen aan proeven onderworpen voor de nationale rassencatalogus. Het doel is alleen deze rassen op te nemen die ook zonder inzet van gewasbeschermingsmiddelen een hoog productieniveau halen.
Resultaten
De resultaten zijn verwerkt in een aantal wetenschappelijke rapporten en vulgariserende artikels. Regelmatig worden de CGW criteria aangepast in functie van de evoluerende landbouwpraktijk. De beproevingsmethode en data betreffende beoordeling van ziekten en legergevoeligheid in de CGW graanproeven kunnen ook gebruikt worden voor de biologische teelt van deze gewassen.
Literatuur – Verslagen – Publicaties.
Verslagen CGW rassenproeven wintertarwe en wintergerst – 1986 tot 2010. CGW Criteria voor toelating van graangewassen. Persmededelingen
ABKL, Agentschap Landbouw en Visserij, Vlaamse Overheid
CRA- Gembloux