Biologie en beheersing van de wortelknobbelnematoden Meloidogyne chitwoodi, M. fallax en M. minor
Wortelknobbelnematoden (Meloidogyne)vormen een ernstige bedreiging voor economisch belangrijke teelten. In gematigde streken zijn M. hapla, M. naasi, M. chitwoodi, M. fallax en M. minor de belangrijkste. Meloidogyne chitwoodi en M. fallax zijn quarantaineorganismen in de EU. Beide soorten hebben zich de laatste tien jaar sterk gemanifesteerd in grove groententeelten in de provincies Limburg en Antwerpen maar werden ook reeds gedetecteerd in Oost- en West-Vlaanderen en Vlaams-Brabant.
Opsporing verzocht!
Een tijdige detectie van Meloidogyne is heel belangrijk om problemen en verdere verspreiding te helpen voorkomen. Besmettingen kunnen worden opgespoord door de analyse van bodemmonsters. Om lage infecties op te sporen moet de intensiteit van de bemonstering worden opgedreven. De detectiekans kan ook worden verhoogd door bemonsteringen uit te voeren op het ogenblik dat de nematodenpopulatie het hoogst is. ILVO onderzoek toonde aan dat de populatie van M. chitwoodi zeer sterk kan schommelen binnen een rotatie. Terwijl bij zomergerst en wortel de hoogste aantallen nematoden werden terug gevonden bij het oogsttijdstip, nam bij bieten de populatie van M. chitwoodi reeds af voor de oogst. Een grondige kennis van de biologie van wortelknobbelnematoden moet helpen om een correcte bemonsteringswijze te ontwikkelen. Detectie van besmettingen kan ook gebeuren door inspectie van gewassen. In België worden aardappelen voor import en export visueel geïnspecteerd op symptomen van M. chitwoodi en M. fallax. Symptomen zijn echter niet altijd duidelijk en meer kennis hierover bij in België courant gebruikte rassen is dan ook nodig. De symptomen veroorzaakt door M. minor zijn nog weinig of niet onderzocht en dit project zal nuttige informatie hierover aanleveren.
Kan een aangepast teeltplan problemen voorkomen?
Door hun polyfaag karakter is vruchtwisseling bij besmetting met wortelknobbelnematoden een moeilijk vraagstuk. Goede waardplanten laten een nematodenvermeerdering toe; bij gebrek daaraan sterven de nematoden af. Binnen een gewas kunnen grote verschillen bestaan tussen de cultivars. Ook de restbesmetting die na de winter achterblijft is afhankelijk van het gewas (wortelgewassen nemen een deel van de populatie weg; bladgewassen laten het veld ‘vervuild’ achter). Tussen opeenvolgende waardplanten en tijdens de winter neemt de populatie af. Zwarte braak zorgt voor een grote afname van de nematodenpopulatie maar betekent voor de teler een financiële aderlating. Gewassen die geen schade ondervinden en/of slechte waardplanten zijn kunnen als alternatief worden gebruikt. De nodige aandacht dient te worden besteed aan groenbemesters die vaak toelaten dat nematoden de winter overbruggen. De kennis die met dit onderzoek wordt verzameld moet toelaten om wetenschappelijk onderbouwde teeltplannen te ontwikkelen die Meloidogynebesmettingen reduceren en toepasbaar zijn in biologische teelten.
FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu
Wesemael, W. (2010). Biologie en beheersing van de wortelknobbelnematoden Meloidogyne chitwoodi, M. fallax en M. minor. In: De biologische landbouw in Vlaanderen: Onderzoek 2008-2010. L. De Cock, N. Erbout, J. Van Waes (eds). NOBL, Merelbeke, 58-59.