Combineren van vrije uitloop vleeskippen met de productie van korte omloop hout
Kippen met toegang tot een uitloop maken vaak maar weinig gebruik van deze uitloop; vaak bevindt zich slechts een klein deel van de dieren buiten, en deze blijven vaak dicht bij de stallen. Daardoor worden de welzijnsvoordelen van vrije uitloop mogelijk niet gerealiseerd, en de hoge concentratie kippen dicht bij de stallen vormt een risico op puntvervuiling. Er zijn verschillende redenen voor het beperkte uitloopgebruik, zoals angst voor een nieuwe omgeving, ongunstige weersomstandigheden, of weinig motivatie om te exploreren. Deze thesis had als doel om de effecten te bestuderen van het combineren van enerzijds langzaamgroeiende vleeskippen met vrije uitloop en anderzijds de productie van korte-omloophout (KOH). Dit zijn snelgroeiende bomen, in dit geval wilgen, die worden geteeld voor hun biomassaproductie waarmee vaak energie wordt opgewekt. KOH kan een goede beschutting bieden aan de kippen in de uitloop, en het kan een extra bron van inkomsten zijn voor de pluimveehouder. De effecten van KOH en kunstmatige beschutting op uitloopgebruik, pootgezondheid, angstigheid en vleeskwaliteit werden onderzocht. Daarnaast werden twee opfokstrategieën getest, met als doel het verbeteren van het uitloopgebruik. Daarnaast werd een nieuw systeem ontwikkeld om de locatie van de kippen in de uitloop automatisch te kunnen registreren. Tenslotte werden de interacties tussen de kippen, KOH en bodemparameters onderzocht.
Welke factoren beïnvloeden en worden beïnvloed door vrije-uitloopgebruik?
In hoofdstukken 2, 3 en 4 werden de relaties tussen uitloopgebruik en beschuttingstype onderzocht. In hoofdstuk 2 kregen langzaamgroeiende vleeskippen (Sasso XL451) toegang tot ofwel een uitloop met grasland en kunstmatige beschutting (houten A-panelen; KB) ofwel een uitloop met korte-omloophout. In alle onderzoeken van deze thesis kregen de kippen toegang tot de uitloop van 4 tot 10 weken leeftijd. Het uitloopgebruik van de groepen met toegang tot KOH was hoger (42,8%) dan dat van groepen met toegang tot KB (35,1%). Ook bevond een groter deel van de kippen die buiten waren zich verder dan 5 m van de stal (10,6% vs. 4,1%). In hoofdstukken 3 en 4 hadden de kippen toegang tot zowel KB als KOH. Hieruit bleek dat de kippen een sterke voorkeur hadden voor KOH: er gingen meer kippen naar buiten en de dieren bevonden zich verder van de stallen. In hoofdstuk 4 werd ook getest of het aanbieden van afdakjes aan de stalopeningen zou resulteren in meer uitloopgebruik, omdat deze zorgen voor een meer geleidelijke overgang van binnen naar buiten. Dit was niet het geval, en ook werd geen effect van de afdakjes gevonden op de gedragingen van de kippen in de uitloop.
De effecten van weersomstandigheden op uitloopgebruik werden onderzocht in hoofdstukken 2 en 3. Als kippen toegang hadden tot ofwel KB ofwel KOH (hoofdstuk 2), hadden regen, toenemende zonnestraling en toenemende windsnelheid een negatieve relatie met het aantal dieren buiten, en deze effecten waren sterker in KOH. Dit kan betekenen dat KOH minder goede beschutting bood tegen deze weersomstandigheden dan KB, maar de bevindingen kunnen ook komen doordat er meer kippen buiten waren bij KOH dan bij KB, waardoor er ook meer dieren naar binnen konden gaan bij slecht weer. Wanneer de dieren toegang hadden tot zowel KB als KOH (hoofdstuk 3), waren regen en afnemende zonnestraling geassocieerd met meer kippen buiten bij KB, en omgekeerd voor KOH. Dit suggereert dat KOH een betere bescherming biedt tegen zonnestraling dan KB, en dat de kippen in dat geval voor kiezen om beschutting te zoeken in de vegetatie in plaats van in de stal. Een toenemende windsnelheid was wederom geassocieerd met minder kippen buiten (in beide beschuttingstypes). In beide hoofdstukken was er een positieve relatie tussen omgevingstemperatuur en het aantal kippen buiten.
De relaties tussen uitloopgebruik en angstigheid en pootgezondheid werden onderzocht in hoofdstuk 2. Naast de groepen kippen die toegang hadden tot een uitloop met KB of KOH, werd ook een aantal groepen de volledige productieperiode binnen gehouden (BIN). In week 3 (d.w.z. voordat de dieren toegang tot de uitloop kregen) ondergingen de dieren een tonische immobiliteit (TI) test (indicatief voor de mate van angstigheid), welke werd herhaald in week 10. Een langere TI-duur in week 3 was geassocieerd met meer kippen die zich verder dan 5 m van de stal bevonden, maar niet met het gemiddeld aantal kippen dat buiten was. De TI-duur in week 10 was niet gerelateerd met één van deze metingen, maar het aantal inducties dat nodig was om tot TI te komen was hoger in groepen met KOH dan BIN. Deze resultaten zijn een indicatie voor een negatieve relatie tussen angstigheid en uitloopgebruik, maar er zijn meer studies nodig om dit te bevestigen, bijvoorbeeld op data van individuele dieren in plaats van op groepsniveau. Er was een trend dat kreupelheid meer voorkwam bij BIN dan bij KB-kippen. Hakdermatitis kwam meer voor bij BIN dan bij KB-kippen, en er was een trend dat dit meer voorkwam bij BIN dan bij KOH-kippen.
De gedragingen van de kippen in relatie tot beschuttingstype werden onderzocht in hoofdstukken 3 en 4. Hieruit bleek dat relatief meer dieren foerageerden in KB, maar omdat het totaal aantal kippen gemiddeld hoger was in KOH was het absolute aantal dieren dat foerageerde in KOH ook hoger. Foerageren kwam meer voor of >5 m van de stal dan dichterbij, mogelijk door depletie van de vegetatie dicht bij de stallen. Zitten kwam meer voor dicht bij de stallen en in KOH, wat mogelijk kan komen door een gunstiger microklimaat of een groter gevoel van veiligheid door meer beschutting dan bij KB.
In hoofdstukken 3 en 4 werden twee opfokstrategieën getest, namelijk het aanbieden van omgevingsverrijking (hooibalen, meelwormen, verspreid graan en touw) of toegang tot ‘dark brooders’ tijdens het vroege leven van de kuikens. Dark brooders zijn warme, donkere ruimtes in het hok waar rustende kuikens zich kunnen afzonderen van de actieve dieren. Beide werden voorzien tussen dag 0 en dag 25, waarna de dieren werden verhuisd naar mobiele stallen om toegang tot uitloop te kunnen krijgen. Eerder onderzoek wees uit dat zowel omgevingsverrijking als dark brooders potentieel hebben om angstigheid te verlagen, en de motivatie om te exploreren te verhogen, wat uiteindelijk zou kunnen leiden tot een beter uitloopgebruik. In de huidige studie hadden de omgevingsverrijking en dark brooders geen relevant effect op de TI-duur of uitloopgebruik. In een open field test werd slechts één verschil gevonden dat er mogelijk op wijst dat de dieren met dark brooders mogelijk angstiger zijn. Er konden geen effecten worden aangetoond van dark brooders op het gedrag van de kippen op latere leeftijd, en omgevingsverrijking resulteerde slechts in kleine verschillen.
In hoofdstuk 5 werd het effect van uitloopgebruik op productieparameters en vleeskwaliteit onderzocht. De behandelingen waren gelijk aan die in hoofdstuk 2 (BIN, KB, KOH). BIN-kippen waren op slachtleeftijd (d72) zwaarder dan KB- en KOH-kippen, maar er konden geen verschillen in voederopname of voederconversie worden aangetoond. Dit kan komen doordat de voederopname in de uitloop (vegetatie, insecten, kleine vertebraten) door de KB- en KOH-kippen niet geregistreerd werd, waardoor hun werkelijke voederopname en –conversie hoger liggen. Het borstvlees van kippen met uitlooptoegang was donkerder en geler dan dat van BIN-kippen. De pH was lager en druipverlies hoger in BIN- dan in KB-kippen. Het percentage meervoudig onverzadigde vetzuren was hoger in vlees van KB- dan van BIN-kippen. Een blinde smaaktest wees uit dat het vlees van kippen met toegang tot KOH malser en minder vezelig was dan dat van BIN- en KB-kippen, en sappiger dan dat van BIN-kippen.
Automatisch positiebepalingssysteem
In hoofdstuk 6 wordt de prestatie van een nieuw-ontwikkeld automatisch positiebepalingssysteem (APS) getest, dat gebruikt kan worden om de locatie van kippen met een uitloop te registreren. Dit Ultra-Wideband (UWB) systeem bestaat uit actieve tags (die worden bevestigd aan de kippen) die een signaal uitzenden dat ontvangen wordt door ankers welke op verschillende, vaste plaatsen op het veld staan. De locatie van de tag kan worden berekend op basis van de time-of-arrival van het signaal, als dit door minimaal drie ankers is ontvangen. De accuraatheid (d.w.z. het verschil tussen de gemeten en de echte locatie van de tag) en het registratiesucces (d.w.z. het percentage van de registraties waarbij een locatie berekend kon worden), alsook factoren die dit mogelijk konden beïnvloeden, werden getest. De effecten van vegetatie, neerslag, het plaatsen van de tag op een kip, het plaatsen van de tag onder een A-paneel of in een mobiele stal, nabijheid van andere tags, en de hoogte, oriëntatie en hoek van de tags werden onderzocht.
De mediaan van de fout van alle metingen was 0,29 m, en het gemiddeld percentage succesvolle registraties was 68%. Geen van de bovengenoemde geteste factoren had een duidelijk effect op de accuraatheid van de geregistreerde locaties. Wel waren de fouten gemiddeld groter in bepaalde gebieden van het proefveld, wat te wijten kan zijn aan een asymmetrische opstelling van de ankers. Het registratiesuccess werd negatief beïnvloed door beschuttingstype: in het KOH was dit percentage lager dan op grasland. Dit komt mogelijk door het niet goed functioneren van twee ankers die aan de KOH-percelen grensden. Neerslag en het plaatsen van de tags onder de A-panelen (maar niet in de mobiele stallen) zorgden voor een lager registratiesucces. Het plaatsen van de tag op een kip, hoogte en hoek van de tag, en nabijheid van andere tags hadden geen negatief effect op het registratiesucces. Het plaatsen van meer (goed functionerende) ankers kan bijdragen aan een betere accuraatheid en registratiesucces. Dit systeem lijkt veelbelovend te zijn voor het opvolgen van uitloopgebruik in de toekomst.
Interacties tussen kippen, KOH en bodemparameters
In hoofdstuk 7 werden de interacties tussen langzaamgroeiende vleeskippen, KOH en bodemparameters bestudeerd. Het proefveld was opgedeeld in vier kwadranten: twee werden ingezaaid met een grasklavermengsel, twee werden beplant met KOH (drie klonen: Tora, Tordis en Klara) met klaver als ondergroei. KOH werd 1 en 4 jaar na het aanplanten geoogst. Ieder jaar waren gedurende verschillende periodes kippen op het veld aanwezig (zie hoofdstukken 2, 3 en 4). Ook werden delen van het veld ‘kip-vrij’ gehouden als controle. Uitloopgebruik, groei van het KOH en bodemparameters werden regelmatig opgevolgd gedurende vier jaar.
De aanwezigheid van de kippen had geen effect op de groei van het KOH. Totale minerale stikstof (Nmin) werd beïnvloed door een interactie tussen vegetatie, locatie en diepte; over het algemeen was Nmin hoger in KOH dan in grasland, in gebieden dicht bij de kippenstallen, en in de meer oppervlakkige bodemlagen. De hogere gehaltes in KOH kunnen komen door recyclage van N door bladval, terwijl gras regelmatig werd gemaaid en afgevoerd. KOH werd uiteindelijk ook geoogst en afgevoerd, maar hierbij werd minder N van het veld verwijderd dan bij het maaien. Daarnaast kunnen de hogere gehaltes Nmin te wijten zijn aan de hogere kippendichtheid in KOH (meer N-depositie via de faeces), aan het afvangen van ammoniak uit de lucht door de bomen, aan de sterke ontwikkeling van klaver onder het KOH (dit kan stikstof uit de lucht fixeren), en aan een lagere N-behoefte van KOH vergeleken met grasland. Nmin leek niet te accumuleren over de jaren heen, maar dicht bij de stallen waren wel indicaties voor uitspoeling van nitraat naar diepere bodemlagen en mogelijk naar het grondwater. Kalium en fosfor (P) waren hoger dicht bij de kippenstallen, waarschijnlijk door hoge concentraties van deze nutriënten in de kippenfaeces. Er werd geen toename van organische koolstof gemeten in deze vier jaar, en ook was er geen verschil tussen KOH en grasland; mogelijk was de onderzoeksperiode hier te kort voor. Er kan geconcludeerd worden dat kippen een voorkeur hadden voor KOH, maar de mogelijke uitspoeling van nitraat en mogelijke oplossingen hiervoor moeten verder onderzocht worden.
Conclusies
Uit deze thesis kan geconcludeerd worden dat de combinatie van vleeskippen en KOH succesvol is wat betreft het verbeteren van het uitloopgebruik van de kippen. De dieren hadden een duidelijke voorkeur voor KOH en kwamen bij dit beschuttingstype ook verder van de stallen, zonder dat een effect op KOH-productie werd gemeten. Afdakjes aan de stalopeningen hadden geen effect op uitloopgebruik. Het aanbieden van omgevingsverrijking en dark brooders tijdens het vroege leven van de kuikens had geen effect op uitloopgebruik later in hun leven. Uitloopgebruik is geassocieerd met minder kreupelheid en hakdermatitis, alsook met veranderingen in de vleeskwaliteit zoals geler, malser en minder vezelig vlees. Het monitoren van individueel uitloopgebruik zou meer informatie kunnen geven over deze relaties. Het automatische positiebepalingssysteem dat werd ontwikkeld is veelbelovend. Wel was er momenteel nog een bias gerelateerd aan vegetatietype, waarbij tags in het KOH minder goed gedetecteerd werden dan die op grasland. Dit was waarschijnlijk (deels) te wijten aan problemen met de ankers die aan de KOH-percelen grensden. Het combineren van vleeskippen met KOH resulteerde in hoge gehaltes van N en P in de bodem, voornamelijk dicht bij de kippenstallen. Dit kan resulteren in een risico op uitspoeling van deze nutriënten, en moet verder onderzocht worden.
Lisanne Stadig - ILVO
VLAIO (Agentschap Innoveren en Ondernemen, Vlaamse overheid)
Stadig, L.M. 2017. Gimme shelter - Combining free-range broiler chickens with production of short rotation coppice. Doctoral thesis. Ghent University
Promoters:
Prof. Dr. Frank A.M. Tuyttens
Flanders Research Institute for Agriculture, Fisheries and Food, Belgium
Faculty of Veterinary Medicine, Ghent University, Belgium
Dr. Bert Reubens
Flanders Research Institute for Agriculture, Fisheries and Food, Belgium
Dr. T. Bas Rodenburg
Wageningen University and Research, the Netherlands