De meerwaarde van bio op gebied van kwaliteit en gezondheid, wetenschappelijk onderzoek naar feiten en perceptie
Inleiding
Rond de meerwaarde van biologische productie werd reeds heel wat wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd. Omdat dit onderzoek vaak fragmentair is en verspreid in verschillende wetenschappelijke artikels werd in het kader van een projectoproep van de Vlaamse Overheid beschikbare informatie rond de meerwaarde van bio groenten op vlak van milieu en gezondheid verzameld en aan een wetenschappelijke analyse (via een statistische techniek genaamd meta-analyse) onderworpen. Bedoeling was om op basis van deze analyse aan te geven in welke mate op basis van de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek uitspraken kunnen gedaan worden over het verschil tussen biologische productie en gangbare productie. Verder werd ook een eigen enquête opgezet met een respons van 529 Vlaamse consumenten (of een responsgraad van 44% t.o.v. van het aantal ondervraagde mensen) om na te gaan welke argumenten voor de meerwaarde van bio hun houding en eventueel hun aankoopgedrag van biologische groenten bepalen. Het project is uitgevoerd tussen januari 2006 en november 2007. Deze tekst is een korte samenvatting. Het volledige eindrapport kan teruggevonden worden op volgende internetlocatie: www.agecon.ugent.be/publicaties.html .
Focus van het onderzoek
In het onderzoek werd gefocust op vier luiken: Het eerste luik vergelijkt de milieuvriendelijkheid van biologische en gangbare productie. Het tweede en derde luik focussen op mogelijke verschillen tussen biologische en gangbare groenten inzake respectievelijk de voedingswaarde en de voedselveiligheid. In een vierde luik bestuderen we de perceptie van consumenten inzake verschillen tussen bio en gangbaar.
We merken op dat om met de beschikbare middelen een goede kwaliteit van het onderzoek te garanderen een afbakening van het onderzoeksdomein nodig was. We vermelden ze hieronder om het onderzoek juist te kaderen:
(1) Een aantal onderzoeksinstellingen doen onderzoek naar de “holistische meerwaarde” van biologische producten. Gezien er tot dusver weinig of geen wetenschappelijke publicaties hierover zijn en het beginstadium van dit type onderzoek is hier niet op ingegaan.
(2) Wat betreft het onderzoeksluik in verband met verschillen tussen biologische en gangbare voeding en gezondheid, beperkt dit onderzoek zich tot de vergelijking van nutritionele en toxicologische aspecten van beiden. Verschillen hierin bieden immers mogelijk een basis voor een verschil in impact op de gezondheid van de consument. Alternatieve mogelijkheden om de impact van mogelijke verschillen tussen bio en gangbare voeding op de gezondheid bij de mens te bestuderen zijn theoretisch voorhanden, zoals (i) epidemiologische observatiestudies, (ii) interventiestudies op dieren of mensen en (iii) in vitro studies. Er zijn echter zeer weinig rapporten beschikbaar over gecontroleerde interventiestudies op mensen in verband met biologische voeding. Onder andere hierom zijn we hier niet op ingegaan.
(3) Het onderzoek is gebaseerd op wetenschappelijke literatuur gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften. Dit betekent dat de literatuur waarmee rekening is gehouden werd gecontroleerd door derden (“peer review” door experten) en als betrouwbaar kan worden beschouwd.
(4) We hebben gekozen om met het onderzoek vooral te focussen op de productgroep groenten. Dit omwille van de volgende vier redenen: (i) een zeer belangrijk aandeel van de Vlaamse biologische boeren telen bio groenten; (ii) wat betreft het aandeel bio in de totale bestedingen per productcategorie zijn “bio groenten” na “bio eieren” de belangrijkste productcategorie in Vlaanderen; (iii) groenten zijn verder zeer belangrijk in een gezond voedingspatroon; (iv) de expertise van de onderzoekers.
Vergelijking van de milieuvriendelijkheid van biologische en gangbare landbouwproductie
Inzake het literatuuronderzoek naar de milieueffecten is nagegaan in welke mate in de wetenschappelijke literatuur gegevens terug te vinden zijn rond verschillen van biologische landbouw t.o.v. gangbare landbouw voor een aantal belangrijke milieu-impacten die landbouw veroorzaakt. Hierbij speelt het een rol of biologische en gangbare productie vergeleken worden qua milieuvriendelijkheid per beteelde oppervlakte-eenheid of per geproduceerde kilogram. Voor de meeste criteria blijkt dat de biologische productie duidelijk en significant beter scoort per oppervlakte-eenheid (hectare). Maar uit de analyse van de wetenschappelijke literatuur blijkt dat biologische productie gemiddeld resulteert in een 17% lagere opbrengst t.o.v. de gangbare productie in ontwikkelde landen. Hierdoor zijn sommige impacten minder significant wanneer men het biologische en gangbaar systeem per producteenheid vergelijkt. Deze resultaten kwamen naar voor zowel in de overkoepelende meta-analyse als op basis van de concrete vergelijking van de levenscyclus van biologische en gangbare preiteelt. De discussie welk vergelijkingscriterium best wordt toegepast werd in het onderzoek niet gevoerd. Waar mogelijk was, zijn beide vergelijkingen gemaakt.
Voor de verschillende bestudeerde milieu-impacten worden hieronder de belangrijkste bevindingen weergegeven:
- NITRAATUITLOGING – De aanrijking van grond- en oppervlaktewater met nitraten en fosfaten is vanuit milieu-oogpunt al jaren een bezorgdheid in Vlaanderen, gezien de nitraatconcentraties in oppervlaktewater regelmatig de door Europa opgestelde limiet overschrijden. Hoge concentraties stimuleren de groei van algen en verlagen de beschikbare zuurstofconcentraties, waardoor andere waterplanten- en diersoorten in de problemen komen. Wat nitraatuitloging betreft, zijn de waarden uit de verschillende studies erg heterogeen, wat erop wijst dat omgevingsfactoren (zoals klimaat, bodemtype e.d.) een belangrijke rol spelen. Toch kan besloten worden op basis van de meta-analyse dat biologische landbouw per oppervlakte-eenheid een lagere nitraatuitloging vertoont dan de conventionele landbouw. Gemiddeld is ze 32% lager op bio bedrijven. Dit kan gelinkt worden aan een lagere meststofgift, vaker gebruik van groenbedekkers en een lagere veebezetting.
- FOSFORUITLOGING - Gezien het beperkte aantal beschikbare studies is er geen eenduidige conclusie voor de P uitloging op biologische bedrijven t.o.v. vergelijkbare gangbare bedrijven. Wel zijn er aanwijzingen dat de P uitloging lager is op biologische bedrijven.
- BIODIVERSITEIT - Zowel qua soortenrijkdom als qua abundantie binnen soorten blijkt biologische landbouw een duidelijk positief effect te hebben, zo bevestigen de 4 belangrijkste en uitgebreide reviews ter zake. De belangrijkste redenen zijn het verbod op het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest, het actief beheer van niet beteelde habitats en akkerranden en het vaker voorkomen van mengteelt.
- ORGANISCHE STOF – Een hoog gehalte aan organische stof in de bodems is belangrijk omwille van verschillende redenen. Ten eerste vormt koolstof het belangrijkste bestanddeel van organische stof in de bodem die anders als broeikasgas in de atmosfeer zou bijdragen tot de opwarming van de aarde. Ten tweede is bodemorganische stof dé sleutelindicator voor bodemkwaliteit en vertoont de evolutie van het koolstofpercentage in de Vlaamse akker- en weilanden een duidelijk dalende tendens tussen 1982 en 2005 met steeds meer percelen die beneden de optimale toestand komen. Op basis van de meta-analyse blijkt biologische landbouw een significant positief effect te hebben op het organische stofgehalte in landbouwbodems voornamelijk o.w.v. meer gebruik van compost en stalmest en het aanhouden van relatief meer grasland. Het organische stofgehalte in biologische bodems ligt gemiddeld 6,4 procent hoger dan in gangbare bodems.
- BROEIKASGASSEN – Meer broeikasgassen (CO2, CH4, N2O en CFKs) in de atmosfeer leiden tot klimaatveranderingen in de wereld, met ongewenste effecten voor mens en milieu. De landbouwproductie is medeverantwoordelijk voor de emissie van de drie belangrijkste broeikasgassen: koolstofdioxide of CO2, methaan of CH4, en lachgas of N2O. Bij de spijsvertering van herkauwers en bij mestopslag komt methaan vrij; bij biologische processen in de bodem komt lachgas vrij en bij het gebruik van fossiele brandstoffen komt CO2- en N2O- vrij. Zoals in vorige paragraaf aangegeven komt ook CO2 vrij bij de daling van de bodemkoolstofvoorraad. Op basis van de uitgevoerde meta-analyse kunnen we besluiten dat biologische landbouw per hectare een duidelijk lagere broeikasgasemissie realiseert dan de gangbare productie.
Naast de meta-analyse van wat in de wetenschappelijke literatuur aan resultaten is gepubliceerd, werd ook een vergelijkende Levenscyclusanalyse (LCA) van biologische en gangbare prei gemaakt waarbij op basis van bestaande gegevens nagegaan werd in welke mate de milieubelasting over gans de productie (ook rekening houdende met alle eventuele milieubelasting in de aanmaak van inputs voor het productieproces). Hierbij werd gekeken naar het verschil in milieubelasting tussen biologische en gangbare prei (omdat over dit product het meeste gegevens voorhanden waren) tot bij het verlaten van de boerderij (m.a.w. zonder rekening te houden met eventuele verschillen in milieu-impact stroomafwaarts in de keten, bvb. bij verwerking en distributie). Uit de uitgevoerde analyse is gebleken dat de milieubelasting per m² veroorzaakt door de gangbare teelt groter is dan voor de biologische teelt en dit voor alle beschouwde impactcategorieën. Voor de categorieën humane toxiciteit en terrestrische ecotoxiciteit is de grotere negatieve impact van de gangbare productie per hectare voornamelijk toe te schrijven aan het gebruik van de bestrijdingsmiddelen bij de gangbare productiewijze. De hogere N-emissies afkomstig van de toegediende meststoffen bepalen de grotere impactscores voor eutrofiëring en verzuring. Vooral het hogere brandstofverbruik per hectare bepaalt de uitputting van de abiotische grondstoffen, de impact op het broeikaseffect, de aantasting van de ozonlaag en fotochemische smogvorming.
Wordt echter de milieubelasting per ton geproduceerde prei uitgedrukt, dan treedt er ook hier een belangrijke verschuiving op aangezien de gangbare productie prei per hectare hoger ligt dan bij de biologische variant. De biologische teelt scoort nog steeds aanzienlijk beter inzake de terrestrische ecotoxicitiet (slechts 1% vd toxiciteit van het gangbare systeem), de lagere bijdrage aan het broeikaseffect (46% lager dan gangbaar) en de toxiciteit voor de mens (24% lager dan gangbaar). Voor de andere categorieën ligt de impact van beide productiesystemen bij vergelijking per kg geproduceerde prei echter in dezelfde grootte-orde. Bio scoort nog wat beter inzake verzuring (15% lager), terwijl de gangbare productie iets beter scoort qua uitputting van abiotische grondstoffen (11% lager tov bio), aantasting van de ozonlaag (15% lager) en fotochemische smogvorming (23% lager).
Tot slot is in het milieuluik ook uitdrukkelijk aandacht besteed aan het verschil in gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Biologische groentetelers passen immers zelden gewasbeschermingsmiddelen toe. Ze opteren eerder voor alternatieve maatregelen ter bescherming van hun teelt. Ook hier werd gefocust op de productgroep bio groenten. Samengevat kan gesteld worden dat wat betreft risico’s voor mens en milieu, de biologische groenteteelt een beduidend betere score haalt. Daar er doorgaans slechts enkel Bacillus thuringiensis wordt gebruikt in vergelijking met de verschillende behandelingen met insecticiden, fungiciden en herbiciden in bloemkool en voornamelijk in prei, en omdat Bacillus thuringiensis bovendien slechts een lage toxiciteit vertoont ten opzichte van het milieu, resulteert dit logischerwijs in een opmerkelijk beter risicoprofiel voor de biologische teelt.
Vergelijking bio en gangbare groenten qua nutritionele en toxicologische eigenschappen
Uit de vergelijking van de tot op heden beschikbare wetenschappelijke literatuur qua nutritionele en toxicologische eigenschappen van biologische en gangbare groenten kan niet eenduidig worden besloten dat bio duidelijk beter scoort. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat er tot nog toe erg weinig goede gepaarde studies zijn die deze vergelijking maken. Afhankelijk van het beschouwde nutriënt of contaminant en de beschouwde groente scoort bio soms beter en soms slechter dan zijn gangbare tegenhanger uitgedrukt in gehaltes per eenheid droge stof. Zo blijkt op basis van onze gegevens dat het gehalte aan vitamine C significant lager is in bio wortel en aardappel, maar significant hoger in bio tomaat. Ook per groente zijn er geen eenduidige trends. Zo scoort bijvoorbeeld bio wortel beter voor het gehalte aan bèta-caroteen, maar slechter voor vitamine C en kalium en even goed voor calcium. Wel worden pesticidenresidu’s vier maal vaker teruggevonden op gangbare groenten, zij het meestal in concentraties beneden de toegelaten limiet.
Deze resultaten lijken voorlopige het leggen van algemene (wettelijke) claims zoals “bio groenten zijn gezonder” of “bio groenten zijn veiliger” niet te onderbouwen. De studie sluit echter niet uit dat bijkomend grootschaliger onderzoek met gecontroleerde en gepaarde studies in de toekomst daar verandering kan inbrengen, maar stelt alleen dat dit op basis van de huidige beschikbare en in wetenschappelijke tijdschriften gepubliceerde resultaten momenteel niet kan. Om de impact van mogelijke verschillen tussen bio en gangbare voedingsmiddelen op de gezondheid te bepalen zijn bijkomende onderzoeken nodig ondermeer via gecontroleerde interventiestudies op mensen en dieren.
Consumentengedrag en -perceptie
Zoals aangegeven werd naast het literatuuronderzoek ook via een enquête nagegaan met welke argumenten consumenten bij hun keuze tussen biologische en gangbare groenten rekening houden. Consumenten kiezen bij een koopproces uit een aantal alternatieven. Bio en gangbare producten kunnen als alternatieven beschouwd worden. Consumenten zullen bij hun keuze rekening houden met motieven, waarden, normen en voorkeuren en worden beïnvloed door beperkingen qua budget, tijd en hun eigen capaciteit voor het verzamelen en verwerken van informatie. Met ons onderzoek hebben we de rol van dergelijke factoren geanalyseerd op basis van een enquête met zeer hoge respons van 44% wat resulteerde in 529 bruikbare enquêtes.
Bij de verdere bespreking maken we een onderscheid tussen 4 categorieën van consumenten ingedeeld op basis van het aandeel bio in de totale groentenconsumptie: non users (0%), light users (10-20%), medium users (30-80%) en heavy users (90-100%). Volgende bevindingen zijn gedaan ivm socio-economische factoren en hun invloed op aankoop en consumptie van (bio) groenten:
1) Consumenten die veel bio groenten eten, eten ook meer groenten in het algemeen.
2) Voor light users van bio groenten is de aankoop via de supermarkt veel belangrijker dan voor heavy users. Heavy users halen ook een groot deel groenten uit de eigen tuin.
3) Consumenten die kinderen hebben blijken significant meer bio groenten aan te kopen.
4) En naarmate het aantal kinderen toeneemt binnen het gezin blijkt ook de consumptie van bio significant toe te nemen.
5) Of consumenten in aanraking gekomen zijn met ziekten van psychische of fysieke aard hetzij rechtstreeks of in hun omgeving blijkt geen significante invloed te hebben op de consumptie van bio groenten.
6) Het opleidingsniveau en het gezinsinkomen blijken geen significant effect te hebben op de consumptie van bio groenten.
7) Er is wel vastgesteld dat jongeren in de categorie van 18 tot 25 jaar aanzienlijk minder bio groenten gebruiken.
Wat betreft de perceptie van bio groenten werden de volgende interessant vaststellingen gedaan.
1) Mensen met een betere perceptie van bio groenten, consumeren ook aanzienlijk meer bio groenten. Of misschien is het zo dat mensen die meer bio groenten consumeren er een betere perceptie van hebben.
2) Er is een duidelijk positieve correlatie tussen “perceptie van goede smaak van bio” en consumptie van bio (r=0,58). Ook een positieve “perceptie over de gezondheid van bio” is positief gecorreleerd met de consumptie ervan (r=0,44).
3) Tussen non- en light users zijn de verschillen qua perceptie beperkt, behalve dan voor smaak en gezondheid, waarbij de light users voor beiden toch een significant hogere score geven aan bio. Dit bevestigt voor een deel de stelling dat vooral smaak en gezondheid belangrijk zijn om “light users” te overtuigen om bio te kopen.
4) Tussen mannen en vrouwen vinden we geen significante verschillen inzake perceptie over bio.
5) Er zijn geen significante verschillen in perceptie tussen bewoners van stad of platteland.
6) Consumenten in de leeftijdscategorie 18-25 jaar hebben een significant minder positieve perceptie dan “oudere” consumenten. Dit verklaart ongetwijfeld ook voor een stuk de lagere consumptie van bio in deze leeftijdscategorie.
7) Consumenten met kinderen hebben een significant betere perceptie over bio producten.
8) Een betere kennis van bio leidt tot een meer positieve perceptie over bio. Dit kan leiden tot de aanbeveling dat het voor de bio sector belangrijk kan zijn om consumenten meer te informeren over de principes van de biologische landbouw. MOTIVATIES - De belangrijkste motivaties voor het consumeren van bio volgens de respondenten zijn dat ze: geen (synthetische) gewasbeschermingsmiddelen bevatten, milieuvriendelijker zijn, gezonder zijn, een betere kwaliteit hebben, een betere smaak hebben, veiliger zijn, beter voor de kinderen zijn, … .
Volgende zaken zijn voor de respondenten geen belangrijke redenen om bio te kopen: “modern en trendy”, “het is eens iets anders”, “de gangbare variant bestaat niet”.
DREMPELS - De belangrijkste barrière voor het consumeren van bio blijkt duidelijk de “hoge prijs” die door alle groepen behalve de “heavy users” als een belangrijke drempel wordt gezien. Ook “onvoldoende beschikbaarheid” van bio groenten vormt een niet onbelangrijke drempel voor de medium en de light users. Een “gebrek aan geloof in bio” en “een gebrek aan verschil” zijn ook belangrijke drempels voor de “non users”. Sensorische of zichtbare eigenschappen van bio groenten worden door geen enkele groep als belangrijke drempel ervaren.
WILLINGNESS TO PAY – Op basis van de enquêteresultaten hebben we een vraagfunctie geschat die aangeeft welke meerprijs groepen consumenten willen betalen voor bio groenten ten opzichte van gangbare groenten. We deden dit afzonderlijk voor light users, medium en heavy users. Ook hebben we een raming gemaakt voor de Vlaamse populatie. Hieruit blijkt onder andere dat 19% van deze Vlaamse populatie niet bereid is om ook maar iets extra te betalen voor bio groenten. 40% geeft aan bereid te zijn om meer dan 10% extra te betalen voor bio groenten. 9% is bereid om meer dan 25% extra te betalen voor bio groenten. 5% is bereid om meer dan 40% extra te betalen voor bio groenten en slechts 1% is bereid om meer dan 60% extra te betalen voor bio groenten.
KEUZE-EXPERIMENT. Aan het onderzoek is ook een keuze-experiment toegevoegd dat toelaat interessante besluiten te trekken over de afweging van consumenten inzake verschillende eigenschappen van biologische en gangbare groenten, in concreto wortel. In het keuze-experiment moesten de consumenten kiezen op basis van zes criteria: het merk (BIO, A-merk of B-merk), de mate van vervuiling via nitraatverliezen, de mate van invloed op biodiversiteit, het gehalte aan “schadelijke” residuën (steeds onder de wettelijk toegelaten norm), het gehalte aan het positieve Bèta-caroteen (precursor van vitamine A) en tenslotte de prijs.
Uit de resultaten blijkt dat voor de non-users enkel de prijs en het gehalte aan residu’s de keuze significant beïnvloeden. Bij light users spelen ook het merk, het gehalte aan Bèta-caroteen en de uitspoeling van nitraten een significante rol. Voor medium users is ook de bijdrage aan de biodiversiteit belangrijk, waarbij alle criteria een significante rol spelen bij het aankoopproces. Voor de heavy users zijn alle criteria significant, behalve de prijs, zij kozen met andere woorden bio wat ook het voorgestelde prijsverschil in de enquête was . We stelden ook hiervoor reeds vast dat de meeste heavy users minder prijsgevoelig zijn.
Perceptie versus wetenschappelijke feiten
Uit onze analyse blijkt het positieve beeld voor bio stijgt gaande van non-users, over light users, medium users en tot slot “heavy users”. Belangrijk is ook dat de non users gemiddeld een zij het licht positief beeld hebben over bio groenten. Voor de non users zijn er dus andere argumenten die maken dat ze geen bio kopen, met name vooral de momenteel te hoge prijzen.
Besluit
Op basis van onze meta-analyse kan worden besloten dat bio op gebied van milieuvriendelijkheid op de meeste criteria beter scoort dan gangbare productie wanneer de rekening wordt gemaakt per oppervlakte-eenheid. Per geproduceerde kg is het verschil minder duidelijk als gevolg van de lagere opbrengst. Wat betreft het gezondheidsluik zijn er duidelijke aanwijzingen dat er ongeveer vier keer minder vaak pesticidenresidu’s worden teruggevonden op bio groenten dan op gangbare groenten, maar kan op basis van de huidige beschikbare wetenschappelijke literatuur niet besloten worden dat bio groenten systematisch meer voedingsstoffen bevatten per eenheid droge stof en is er dus geen wetenschappelijke basis om wettelijk dergelijke claims te maken. Uit het consumentenonderzoek komt naar voor dat de gemiddelde perceptie over bio voor elk van de vier gebruikersgroepen (non, light, medium en heavy users) positief is. De reden dat de non users geen bio gebruiken heeft dus te maken met andere factoren. Velen onder hen vermelden de (te) hoge prijzen als een belangrijke drempel.
Koen Mondelaers (Ugent - FBIW - Vakgroep Landbouweconomie), Joris Aertsens (Ugent - FBIW - Vakgroep Landbouweconomie), Jeen Van den Berg (Ugent - FBIW - Vakgroep Landbouweconomie, Guido Van Huylenbroeck (Ugent - FBIW - Vakgroep Landbouweconomie), Wim Verbeke (Ugent - FBIW - Vakgroep Landbouweconomie), Christine Hoefkens (UGent - FBIW - Vakgroep voedselveiligheid en -kwaliteit), John Van Camp (UGent - FBIW - Vakgroep voedselveiligheid en -kwaliteit), Bruno De Meulenaer (UGent - FBIW - Vakgroep voedselveiligheid en -kwaliteit), Frank De Vlieghere (UGent - FBIW - Vakgroep voedselveiligheid en -kwaliteit), Katleen Baert (UGent - FBIW - Vakgroep voedselveiligheid en -kwaliteit), Isabelle Sioen (UGent - FBIW - Vakgroep voedselveiligheid en -kwaliteit), Isabelle Vandekinderen (UGent - FBIW - Vakgroep voedselveiligheid en -kwaliteit), Anne Opsomer (UGent - FBIW - Vakgroep voedselveiligheid en -kwaliteit), Eline De Backer (Ugent - FBIW - Vakgroep Gewasbescherming), Sofie Vergucht (Ugent - FBIW - Vakgroep Gewasbescherming), Walter Steurbaut (Ugent - FBIW - Vakgroep Gewasbescherming), Stefaan De Henauw (Ugent - Faculteit Geneeskunde), Isabelle Sioen (Ugent - Faculteit Geneeskunde), Geert Sommers (VELT vzw)
Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling