Implementatie van sporeninoculum en bladontwikkeling bij het bepalen van schimmelinfecties in de geïntegreerde fruitproductie, a
In dit project wordt aandacht besteed aan diverse mycologische en zoölogische problemen vastgesteld in de Belgische fruitteelt.
Het mycologisch onderzoek is onder te brengen in drie thema's. Een eerste reeks studies heeft betrekking op de belangrijkste schimmelziekten in de fruitteelt, namelijk schurft, Botrytis en witziekte. Diverse chemische en fytotechnische maatregelen zullen uitgetest worden om het sporeninoculum in de boomgaarden te reduceren. Wat schurft betreft zullen verschillende methoden verder vergeleken worden om de ascosporen dosis bij een Mills infectieperiode te bepalen. De infecteerbare bladmassa in functie van de fenologische ontwikkeling zal gemeten worden. De mogelijkheden aangeboden door specifieke simulatiemodellen voor een efficiënte bestrijding van witziekte in appel en van Botrytis in aardbeien zullen onderzocht worden. Bij het uitwerken van schurftbestrijdingsschema's zal er rekening gehouden worden met klimatologische en biologische parameters. In het kader van de ontwikkeling van anti-resistentie strategieën voor de bestrijding van schimmelziekten wordt vooreerst de resistentiemonitoring van Botrytis en witziekte voor bepaalde uni-site fungicidenfamilies voorzien. De curatieve schurftwerking van DMI's en anilino-pyrimidinen i.f.v. de temperatuur na de infectie zal verder onderzocht worden. Efficiënte curatieve schurftbestrijdingsschema's met strobilurinen zullen uitgewerkt worden. De invloed van bepaalde klimatologische factoren op de biologische werking van fungicidenfamilies zal onder gecontroleerde omstandigheden bestudeerd worden. Er zal eveneens gezocht worden naar ideale combinaties tussen uni-site fungicidenfamilies om resistentie bij schurft, witziekte, Monilia en Botrytis te voorkomen.
In verband met de ontwikkeling van alternatieve bestrijdingsmethoden voor schimmelziekten in de fruitteelt zal het accent gelegd worden op het zoeken naar specifieke methoden voor de biologische fruitteelt en op de mogelijkheden aangeboden door plantversterkingsmiddelen voor de bestrijding van schurft en witziekte.
Het onderzoek uitgevoerd door de afdeling Zoölogie spitst zich ook toe op de studie van de resistentie van bepaalde plagen en de ontwikkeling van anti-resistentie strategieën. Bij Panonychus ulmi (rode spin) beoogt het onderzoek het uittesten van de door de vorsers momenteel voorgestelde anti-resistentie strategieën in diverse veldomstandigheden. Wat Cydia pomonella (fruitmot) betreft zal aandacht besteed worden aan de resistentieproblematiek tegen diflubenzuron. De karakterisatie van de resistentie en de studie van de eventuele kruisresistentie met andere producten zullen in het kader van labotesten gebeuren. In velden met gevoelige en ongevoelige populaties zal de efficiëntie van diverse chemische families bepaald worden. De mogelijke effecten van het granulosevirus op de populatiedrukverlaging zullen verder onderzocht worden. Bij Tetranychus urticae (bonenspint) wordt de kweek van gevoelige en ongevoelige stammen tegen een recente groep van acariciden, namelijk de Mitochondrial Electron Transport Inhibitors, voorzien om de resistentiegraad ervan, de eventuele reversibiliteit en de overdracht van de resistentie te bestuderen. Via veldtesten op aardbeien zal de efficiëntie van diverse producten onderzocht worden. Op basis van al deze studies zullen anti-resistentie strategieën voorgesteld en uitgetest worden. Tenslotte worden laboproeven voorzien om de gevoeligheid van drie belangrijke bladluissoorten in aardbeien t.o.v. systemische aphiciden beter te kennen.
In het tweede luik zullen de mogelijkheden aangeboden door biologische moleculen en semi-chemicaliën voor de bestrijding van belangrijke plagen in de fruitteelt bepaald worden. Hierbij zal het accent gelegd worden op het gebruik van spinosad en emamectine-benzoaat enerzijds en de Attract&Kill Techniek anderzijds. Selectiviteitsproeven met fytofarmaceutische producten t.o.v. roofmijten en roofwantsen dienen ook uitgevoerd te worden. Tenslotte zal een semi-veldtest voor Aphelinus mali uitgewerkt worden.
Leiding:
C. VERHEYDEN, ir., directeur van het PCF
Medewerkers:
D. BYLEMANS, ir., dr.l.w.
P. CREEMERS, ir.
W. BRUGMANS, ing.
A. VANMECHELEN, ing.