Rassenbeproeving van kuilmaïs voor de biologische teelt
Alvorens nieuwe rassen van landbouwgewassen (waaronder kuilmaïs) afkomstig van binnen- en buitenlandse kwekers kunnen verkrijgen, moeten ze onderzocht worden op hun Cultuur en Gebruikswaarde (CGW) en OHB-kenmerken (Onderscheidbaarheid, Homogeniteit, Bestendigheid) kenmerken. Een ras bezit een voldoende CGW waarde als het geen grote gebreken vertoont en tenminste het niveau haalt van de beste huidige rassen op de Belgische rassencatalogus ( = standaardrassen). Een ras is onderscheidbaar wanneer hij zich door één of meer belangrijke waarneembare eigenschappen onderscheidt van elk ander ras dat in de EU reeds is toegelaten of waarvoor een aanvraag is ingediend. De onderscheidbare kenmerken zijn gesteund op: morfologie, kleur, fysiologie en ziekteresistenties. Een ras is voldoende homogeen wanneer de planten van dat ras in de uitingsvorm van alle in aanmerking genomen eigenschappen met elkaar overeenstemmen of genetisch identiek zijn, rekening houdend met de vermeerderingswijze. Een kandidaat-ras dient minstens zo homogeen te zijn als de referentierassen. Een ras is bestendig wanneer hij na opeenvolgende vermeerderingen nog steeds voldoet aan zijn beschrijving. Voor kuilmaïs wordt dit OHB-onderzoek uitgevoerd door o.a. Geves (Frankrijk). De eenheid Plant – Onderzoeksdomein Teelt & Omgeving van het ILVO voert de CGW proeven uit in opdracht van het ABKL. De CGW waarde geeft een goede indicatie over zowel de kwantitatieve als kwalitatieve en oogstzekerheidsaspecten van een ras, getest onder praktijkvoorwaarden. Rassen die een voldoende cultuur – en gebruikswaarde hebben, in combinatie met een positief OHB- rapport en een goedgekeurde benaming, worden voorgesteld voor opname op de Belgische rassencatalogus. Toelating op de nationale catalogus betekent dat vanaf dat moment zaaizaad van het desbetreffende gewas in de handel mag gebracht worden. Na toelating op de Belgische rassencatalogus wordt het ras in principe binnen de 3 maanden ook op de Europese rassencatalogus ingeschreven hetgeen betekent dat vanaf dat moment het ras over de ganse Europese Unie mag gecommercialiseerd worden.
Proefprotocol.
Nieuwe rassen worden gedurende minstens 2 jaar vergeleken met standaardrassen. De proeven worden aangelegd op biologische bedrijven waar kuilmaïs in de normale rotatie past. Alle proeven worden uitgevoerd in blokkenproeven met 3 tot 4 parallellen. Bij de beoordeling werden volgende morfologische en landbouwkundige kenmerken vergeleken. Het betreft o.a. snelheid en regelmatigheid van opkomst, jeugdgroei, onkruidonderdrukking, bloeidatum, lengte, hoogte kolfaanzetting, legering, bladziekten, stengelrotgevoeligheid, vroegheid van afrijping, droge stofopbrengst, kwaliteit (verteerbaarheid, zetmeel).
Resultaten.
Gedurende 3 jaar werden rassen van kuilmaïs, met biologisch en conventioneel vermeerderde zaden, vergeleken op 3 biologische bedrijven. De resultaten zijn verwerkt in een aantal wetenschappelijke rapporten en vulgariserende artikels. Op basis van deze gegevens werden ook criteria voor toelating van nieuwe kuilmaïsrassen voor de biologische teelt uitgewerkt.
Literatuur – Verslagen – Publicaties.
Verslagen rassenproeven kuilmaïs – bio 2003-2004-2005, CGW Criteria voor toelating van kuilmaïsrassen voor de biologische teelt/>Leurs Jeroen (2005): Teeltmethode en rassenonderzoek biologische snijmaïs, Eindwerk KHK
ILVO- Basisfinanciering
Pannecoucque, J., Van Waes, J., & Willekens, K. (2010). Rassenbeproeving van kuilmaïs voor de biologische teelt. In: De biologische landbouw in Vlaanderen: Onderzoek 2008-2010. L. De Cock, N. Erbout, J. Van Waes (eds). NOBL, Merelbeke, 80-81.