Biologische schorseneer krijgt vuur aan de schenen
Schorseneer is een oude groente die terug aan belangstelling wint. Gezien het gewas traag groeit en nauwelijks sluit, zien veel biologische telers schorseneer echter als een onmogelijke teelt. Branden na opkomst biedt mogelijk enige uitkomst.
Context
Schorseneer kent een erg trage jeugdgroei. Ook later in het seizoen groeit het gewas nauwelijks de bodem dicht. Hierdoor is de onkruidbestrijding een erg lastige klus. Enkele telers stoomden tot voor enkele jaren de grond oppervlakkig (5 à 10 cm diep) en realiseerden zodoende een onkruidvrij zaaibed. Deze praktijk is echter energetisch niet langer te verantwoorden.
In witloof en uien zijn er goede ervaringen met branden ‘na opkomst’. Het groeipunt van witloof zit net onder de grond en wordt zodoende nauwelijks geraakt door de vlam. Meestal wordt gebrand in het twee- à vierbladstadium. Indien later wordt gebrand, is het onkruid te groot voor een efficiënte bestrijding. Bij uien wordt meest gebrand kort na de opkomst, in het kramstadium. Ook van straatgras weten we dat dit moeilijk kapot te branden is doordat het groeipunt zich net onder de grond bevindt.
Wij stelden ons de vraag of branden na opkomst ook mogelijk is in schorseneer. Schorseneren komen vaak ook boven als kram doordat de toppen van de kiembladen nog even in de grond blijven steken. Beschermen de kiembladen in deze fase het groeipunt ? Nadien maken schorseneren een stevig rozet dat kort tegen de grond zit. Zit het groeipunt net onder de grond (zoals bij witloof) of net boven de grond (zoals bij wortelen of pastinaak)?
Proefopzet en resultaten
Om bovenstaande te verkennen, legden we in 2012 een kleine proef aan. De schorseneren werden gezaaid op 5 juni. Op verschillende data tijdens en na de opkomst van de schorseneren werd gebrand met een volveldse brander. Deze proef beperkte zich tot één strook per object en er werd enkel gekeken naar de overleving van de schorseneren. Er gebeurden geen opbrengstbepaling van de schorseneer en ook geen onkruidtelling. De proefresultaten zijn bijgevolg oriënterend en vragen om bevestiging.
Op 13 juni kwamen de eerste kiemplanten boven (kramstadium) en werd een eerste strook gebrand. De planten leken hier visueel weinig hinder van de ondervinden. Enkel de bladtoppen waren verbrand, maar de groeipunt leek wel nog vitaal.
Na de opkomst, op 25 juni werd een tweede strook gebrand met een volveldse brander. Het voorste deel werd gebrand aan 2 km per uur. Het achterste deel werd gebrand aan 3 km per uur. Op 5 en 16 juli werd op dezelfde wijze een derde en een vierde strook gebrand. De schorseneren hadden toen respectievelijk 3 en 4 bladeren (tabel).
Branden kort na opkomst (2e en 3e strook) gaf aanleiding tot ongeveer 30 % uitval van de planten. Bij branden in het vierbladstadium bleef het percentage uitval beperkt maximaal 10 %. De uitval was hoger naarmate trager werd gereden. Na de behandeling herpakten de planten vlot en kende het gewas een goede hergroei.
Tabel: percentage plantenverlies bij branden na opkomst
(Klik hier voor een grotere versie)
Besluit
Deze verkennende proef geeft aan dat branden tijdens en na de opkomst wellicht mogelijk is bij schorseneer. Tijdens de opkomst en vanaf het vierbladstadium is de uitval erg beperkt. De vraag stelt zich of op dat moment het onkruid bestrijdend effect voldoende is. Branden kort na de opkomst geeft aanleiding tot een sterke uitval. Mogelijks kan deze gecompenseerd worden door een hogere zaaidichtheid.
Bijlage | Grootte |
---|---|
schorseneer.pdf | 605.83 KB |