Meerwaarde winterharde groenbemestermengsels mét vlinderbloemigen tussen twee teelten maïs
In biologische teeltsystemen met beperkte externe inputs, zijn groenbedekkers extra belangrijk om te werken aan de bodemkwaliteit en als deel van het bemestingsplan. Ze zorgen er onder meer voor dat (een deel van) de aanwezige minerale stikstof in de bodem niet verloren gaat. Vlinderbloemige soorten zorgen daarenboven voor de vastlegging van extra stikstof uit de lucht door de samenwerking met bacteriën in knollen op de wortels, naast een gedeeltelijke opname van bodemstikstof. We onderzochten in deze proef de meerwaarde van combinaties van niet-vlinderbloemige met vlinderbloemige soorten in mengsels. Hiervoor werden vijf mengsels samengesteld en vergeleken.
In het uitzonderlijk droog teeltseizoen van 2022 (vnl. juli en augustus uiterst droog) werd de meerwaarde vastgesteld van de keuze voor een winterhard groenbedekkermengsel mét vlinderbloemigen (combinaties van Japanse haver, snijrogge, wintererwt, winterveldboon en/of winterwikke) t.o.v. braak als teelt tussen twee jaar maïs. De volgteelt hakselmaïs bracht gemiddeld 5% meer droge stof per ha op.
Behalve na het 5-soortenmengsel van Japanse haver en snijrogge met een enkele dosis vlinderbloemigen (wintererwt/-veldboon/-wikke), was de nitraatstikstofbeschikbaarheid in de 0-90 cm bodemlaag tijdens de teelt telkens hoger na een mengsel met vlinderbloemigen dan na braak tot een gemiddeld verschil van wel 128 kg/ha in augustus (een trend, wel veel variatie). Naar verhouding bestond de bovengrondse biomassa van dit 5-soortenmengsel meer dan de helft uit niet-vlinderbloemigen (rogge + haver), wat het verschil met de andere mogelijk verklaart.
Opvallend was de lagere stikstofbeschikbaarheid na het zuiver niet-vlinderbloemig mengsel van rogge en haver in vergelijking met braak (-51 kg/ha gemiddeld in augustus). Door de hoge C/N-verhouding van de bovengrondse plantendelen (C/N= 41), werd stikstof bij de vertering in de bodem immobiel. De maïs had minder ter beschikking, was bleker van kleur, ontwikkelde slechter en bracht uiteindelijk 10% minder op dan na braak (DS/ha)
Het verschil in de ruw eiwitopbrengst van de maïs leek ten slotte voor een groot stuk dezelfde trend te volgen als de stikstofbeschikbaarheid. Hoe meer stikstof aanwezig in de bodem, hoe hoger de ruw eiwitopbrengst. Met uitzondering van het ruw eiwitgehalte werden verder geen significante verschillen in voederwaarde vastgesteld.
Noot: De proef werd uitgevoerd op een zandleembodem met een doorsnee organisch koolstofgehalte van 1,11%; dat in het voorjaar van 2022 werd bemest met 30 ton vaste rundermest per ha (7,3 kg N/ton). De voorteelt was hakselmaïs in 2021 en quinoa in 2020.
Het volledige verslag van deze proef kan je hier terugvinden.
Meer info?
jasper.vanbesien@inagro.be
Bijlage | Grootte |
---|---|
Groenbemesterproef vlinderbloemige mengsels 2021_2022.pdf | 1.41 MB |