Onkruidbestrijding in biologische knolselder vraagt aandacht tot in late najaar
Knolselder heeft tot aan de oogst een vrij open gewas. Bij warme najaarsomstandigheden kunnen knopkruid en andere onkruiden nog sterk ontwikkelen en tot bloei komen in het late najaar. Dit kan leiden tot zaadvorming en zo wordt de onkruidzadenbank op het perceel aangevuld. Op het proefbedrijf voor biologische landbouw van Inagro testten we enkele teelttechnische maatregelen. Aanaardend schoffelen zolang de omstandigheden het toelaten blijkt het beste resultaat te leveren. Ook de onderzaai van groenbemesters lijkt een zinvolle manier om laat kiemend onkruid te onderdrukken.
Bij mechanische onkruidbeheersing denken we doorgaans aan het voorjaar en de zomer. Maar er zijn heel wat onkruiden die quasi het ganse jaar doorgroeien. Vogelmuur, straatgras en knopkruid zijn daar goede voorbeelden van. Ze kunnen tot laat in het najaar kiemen en zelfs nog tot zaadvorming komen. Zeker met de warmere najaarscondities die we tegenwoordig regelmatig meemaken, worden we door de stevige najaarsontwikkeling van deze onkruiden meer en meer verrast. Een nieuwe aanpak dringt zich op om deze onkruiden onder de knoet te houden.
Mechanische onkruidbeheersing in knolselder goed mogelijk
De mechanische onkruidbeheersing in knolselder staat grotendeels op punt. Met de precisiewiedeg kan klein onkruid efficiënt verwijderd worden in de eerste groeimaanden van het gewas. Ook later in de teelt is deze wiedeg nog inzetbaar zonder veel schade te veroorzaken aan de selderplanten. Daarnaast kan de schoffelbalk, uitgerust met mesjes, torsiewieders en wiedegelementen, mooi werk verzetten om grotere onkruiden te verwijderen. Soms is manueel wiedwerk nog nodig om overgebleven grote onkruiden te verwijderen voor ze zaad maken. De wiedbeurten worden onder normale omstandigheden uitgevoerd tot begin september. In het verleden bleek dit voldoende om de onkruiddruk tot aan de oogst, die typisch eind oktober valt, voldoende laag te houden. Door warmere condities in het najaar lijkt dit de voorbije jaren minder evident en slagen de onkruiden er in om nog tot zaadvorming te komen.
Proef met uitgebreide mechanische onkruidbeheersing en met onderzaai strategieën
In een proef testten we verschillende strategieën om onkruidontwikkeling en zaadvorming in het najaar te voorkomen. We installeerden een proef met verschillende mechanische onkruidbeheersingsstrategieën en met enkele objecten waar we verschillende groenbemesters onderzaaiden om de onkruiddruk te beperken.
Voor de mechanische onkruidbeheersing vergeleken we vlak schoffelen met aanaardend schoffelen. Voor beide technieken vergeleken we het effect van een laatste wiedbeurt begin september ten opzichte van een strategie waarbij we bleven schoffelen zolang de omstandigheden het toelieten. Als onderzaai strategieën vergeleken we de onderzaai van een mengsel van phacelia en niger aan “volle dosis”, respectievelijk 6 kg/ha en 5 kg/ha tegenover hetzelfde mengsel aan “halve dosis”, dus 3 kg/ha en 2.5 kg/ha respectievelijk en tegenover een onderzaai met vlas aan 25 kg/ha. Het idee voor onderzaai werd aangebracht door een teler in de technische adviesraad van Inagro. De achterliggende insteek was of we door zelf onkruid te zaaien, de ontwikkeling van ongewenste onkruiden kunnen beperken.
De proef startte op 6 september. Tot die dag bewerkten we het perceel uniform op de voor het proefbedrijf voor biologische landbouw gebruikelijke manier. Op het moment van proefaanleg was de onkruidbestrijding goed geslaagd dankzij intensief wiedeggen en tussentijds schoffelen.
Relatief veel regen beperkt de wiedbeurtmogelijkheden
Op 6 september legden we de verschillende objecten aan. We schoffelden het volledige perceel nog een keer vlak en we zaaiden de verschillende dosissen groenbedekkers in de respectievelijke veldjes. We zaaiden deze groenbemesters manueel. Na het zaaien gebruikten we nog eens de wiedeg over het volledige perceel, zodat ook de groenbedekkerzaden licht ingewerkt werden. Als laatste bewerking werd aanaardend geschoffeld in de proefveldjes waar deze bewerking op het programma staat. Tot midden september kregen we regelmatige neerslag en was een extra schoffelbeurt niet mogelijk. Naar het eind van september toe werd het opnieuw droger. Op 26 september telden we de onkruiden in de verschillende objecten. Op 28 september volgde dan een nieuwe schoffelbeurt: vlak en aanaardend in de respectievelijke objecten. Daarna telden de onkruiden een laatste keer. Oorspronkelijk was het voorzien om nog een schoffelbeurt in te lassen in oktober, maar de omstandigheden lieten het niet langer toe. Vanaf week 41 kregen we elke week relatief veel neerslag te verwerken.
Aanaardend schoffelen meest effectief, ook onderzaai lijkt zinvolle strategie
Uit deze proef kunnen we besluiten dat het in de biologische teelt van knolselder belangrijk is om door te gaan met de onkruidbestrijding tot laat in het seizoen.
In het object waar begin september de laatste keer vlak werd geschoffeld, oogstten we ongeveer 5 ton/ha verse biomassa onkruid (Tabel 1). Een late schoffelbeurt eind september kon deze hoeveelheid halveren. Aanaardend schoffelen blijkt effectiever. Na de eerste aanaardbeurt begin september zagen we een kiemgolf van nieuw onkruid. Door het aanaarden komen nieuwe onkruidzaden aan de oppervlakte en in kiempositie. Ondanks dat er veel meer onkruiden aanwezig waren, konden deze maar een derde van de biomassa ontwikkelen ten opzichte van. het geschoffelde object. Een late aanaardbeurt duwt deze late kiemers terug onder en zorgde voor de minste biomassa aan onkruid bij de oogst.
Tabel 1: Onkruiden bij verschillende strategiën.
De onderzaai van groenbemesters lijkt ook een zinvolle manier om laat kiemende onkruiden te onderdrukken. De combinatie van 6 kg facelia en 5 kg niger/ha of 25 kg vlas/ha gaf een vergelijkbaar resultaat als de late vlakke schoffelbeurt. De halve zaaidosis was duidelijk minder onkruidonderdrukkend. De dominante onkruiden knopkruid en vogelmuur lijken vrij gelijkaardig te reageren.
Gemiddeld oogstten we 62 ton/ha knolselder. Er bleek een vrij grote variatie aanwezig in het veld, waardoor geen statistisch significante opbrengstverschillen werden vastgesteld. We zien ook geen logische trend in de cijfers.