Optimalisatie bemesting in de biologische kleinfruitteelt
De kennis over de nutriëntenbehoeften van (biologisch) kleinfruit is op dit moment erg beperkt. Het CCBT-project ‘Optimalisatie bemesting in bio-kleinfruit’ heeft tot doel de kennis te verruimen en de telers op een correcte manier te leren omgaan met de bemestingsadviezen, binnen de grenzen van de bemestingsnormen.
Correct omgaan met uw bemestingsadvies
De bemesting op biologische kleinfruitbedrijven gebeurt zeer verschillend. Het verdient aanbeveling om te werken op basis van een advies na een bodemanalyse. Een juiste vertaling van dit advies naar bemestingsstrategie en bemestingstechniek is essentieel. Een bemestingsadvies wordt standaard steeds opgesteld voor een vaste oppervlakte-eenheid. Dit is in kg werkzame nutriënten per are (100 m²) of per ha (10.000 m²). Het advies wordt steeds toegediend aan 100%, ongeacht of dit op de ganse oppervlakte of enkel op de plantstroken gestrooid wordt. In de praktijk wordt dit soms anders geïnterpreteerd, namelijk dat indien enkel op de plantstroken bemest wordt het dubbele van het advies mag of moet toegediend worden. Dit is dus niet het geval! Indien enkel de plantstroken bemest worden, wordt dus gemiddeld een besparing gerealiseerd van 50% op de bemestingskosten!!
Een bemestingsadvies kan zowel naar de gangbare teelt als naar de biologische teelt vertaald worden. De keuze van meststoffen is wel verschillend. In de biologische teelt kan er onder andere bemest worden met organische handelsmeststoffen, met compost, met biologische reststoffen of een combinatie ervan. Er wordt vaak geadviseerd om een voorraadbemesting te geven en om stikstof te fractioneren. In de biologische teelt is dit moeilijker dan in de gangbare teelt, omdat er nauwelijks gewerkt wordt met fertigatie. De oplosbaarheid van organische stikstofmeststoffen leent zich niet daartoe. Een mogelijk alternatief is de N-bijbemesting toedienen via N-meststoffen die snel N vrijgeven zoals bloedmeel.
Bemestingsproef
De nutriëntendynamiek in kleinfruit is complex, omdat slechts een beperkt gedeelte aan N via de oogst van fruit wordt afgevoerd, en omwille van de mogelijkheid van deze vaste planten om N op te slaan. De bemesting van het voorgaande jaar speelt een belangrijke rol voor de gewasontwikkeling en productie van het huidige jaar. De bestaande literatuur, voornamelijk uit Noord-Amerika, rapporteert een lage behoefte aan N bij framboos, met weliswaar een grote variatie afhankelijk van gewasouderdom, gezondheid, snoeipraktijk. Dikwijls is de aanwezige N in de bodemvoorraad voldoende.
Een bemestingsproef werd aangelegd om een beter inzicht te krijgen in de nutriëntenbehoefte van de biologische kleinfruitteelt en het effect van de bemestingsstrategie op opbrengst en scheutontwikkeling. Tegelijk worden de mogelijkheden van bladanalyse en plantsapanalyse verder geëxploreerd, door linken tussen bodem, blad en plantsap te onderzoeken. De proef werd aangelegd bij een nieuwe aanplant met de herfstframboos Amira. De geadviseerde bemesting NPK werd toegediend in volgende dosissen: 0, 50%, 100%, 150% en 200%. Er werd gewerkt met beendermeel, ecomix, vinasse en kieseriet. Van elk object werden 4 herhalingen aangelegd.
De resultaten van het eerste jaar geven (nog) geen waarneembare verschillen weer tussen de objecten voor wat betreft N in de grond (0-30 cm), N-concentratie in het blad en voor de hoeveelheid nitraat in het plantsap. De N in de grond bevond zich op een heel laag niveau gedurende het ganse groeiseizoen. Mogelijke verklaringen zijn: captatie van N door het aangebracht laagje compost, beperkte mineralisatie van de organische N, uitspoeling, …. Er is een tendens van een hoger aantal vruchttakken bij de hogere bemestingsniveau’s, maar of dit werkelijk leidt tot meer productie moeten de oogstresultaten van het komende seizoen uitwijzen. Het is duidelijk dat het belangrijk is om voor een meerjarige teelt een proef meerdere jaren te kunnen opvolgen. Een knelpunt voor de interpretatie van de resultaten is het beperkte zicht op de reële mineralisatiecapaciteit van de elementen in organische handelsmeststoffen.
Uit de metingen van het eerste onderzoeksjaar blijkt dat het niet evident is om plantsapanalyseresultaten aan de blad- en bodemanalyses te linken. Er is zeker nog een hele weg af te leggen vooraleer plantsapanalyses kunnen worden ingezet als tool om de bemesting in de biologische kleinfruitteelt in te schatten en zo nodig bij te sturen.
Invloed van verschillende technieken op nitraatresidu
Omwille van de doelstellingen voor de waterkwaliteit is een laag nitraatresidu in het najaar belangrijk. Tijdstip van schoffelen, inzaai van groenbedekkers, … zijn technieken die hierop een invloed kunnen hebben. In een tweede veldproef in het kader van dit CCBT-project werd het effect van deze technieken op het nitraatresidu gemeten. Deze proef werd uitgevoerd op een perceel met een aanplant van rode trosbes, variëteit Jonkheer van Tets. De 5 objecten werden aangelegd op 20 en 21 augustus 2014. Naast een (1) controleobject (zwarte onkruidvrije strook) was er een (2) object met spontane begroeiing, een (3) object met Japanse haver als groenbedekker, een (4) object met Terralife Biomax TR als groenbedekker en een (5) object waar twee maal grasklavermaaisel uit het plukpad op de plantenrij werd opgebracht (in augustus en een grotere hoeveelheid in oktober).
Foto: Proef nitraatresidu
Naast deze 5 objecten werd ook het plukpad met een grasklaverbestand opgevolgd voor het nitraatresidu. De resultaten in de figuur betreffen dus de waardes in de plantenrij of het plukpad. Bij staalnames in het najaar (1/10 – 15/11) voor controle op het nitraatresidu is bepaald dat in fruitaanplantingen de helft van de boringen uitgevoerd moeten worden in het plukpad en de andere helft van de boringen uitgevoerd moeten worden in de plantenrij. Het proefperceel is gelegen in niet-focusgebied. Hier is de eerste drempelwaarde 90 kg NO3 per ha.
In tegenstelling tot wat meestal waargenomen wordt zijn de nitraatresidu’s in het niet bemeste plukpad hoger dan in de plantenrijen. Het jonge grasklaver bestand wordt regelmatig gemaaid en dit maaisel blijft op dit plukpad liggen. Deze analyses tonen aan dat er behoorlijk wat N kan vrijkomen die in het najaar nog onvoldoende opgenomen wordt door het gewas.
Alle objecten (plantenrij) bleven onder de norm voor nitraatresidu. Het inzaaien van een groenbedekker heeft misschien andere voordelen (vb. naar aanbreng organische stof), maar voor het vasthouden van nitraat draagt de groenbedekker niet extra bij vergeleken met de controlestrook en de strook met spontane begroeiing. Naar nitraatresidu toe heeft het inzaaien van een groenbedekker in de plantenrijen van een kleinfruitaanplant dus relatief weinig zin, het kost enkel arbeid. Bij het aanbrengen van het grasklavermaaisel uit het plukpad op de plantenrij kwam het nitraatresidu wel kort bij de eerste drempelwaarde (88 kg N/ha op 12 november).
E-mail paul.jacobs@vlaamsbrabant.be