Wormen: een knelpunt voor de bio veehouderij!
Infecties met gastro-intestinale nematoden (GIN) vormen een bedreiging voor de gezondheid van biologisch gehouden vee omdat het lastenboek voorschrijft de dieren toegang tot de weide te geven, zolang de weersomstandigheden dit toelaten. Dit is een vaak voorkomende conclusie in de wetenschappelijke literatuur over gezondheid van biovee.
Wat is de situatie bij onze Vlaamse bio-melkkoeien?
De besmettingsgraad met GIN werd ingeschat door het onderzoeken van tankmelk op de aanwezigheid van antistoffen (ODR) tegenover Ostertagia ostertagi, een lebmaagworm en de belangrijkste GIN bij rundvee. In 2016 werden 14 bedrijven onderzocht, in 2017 werden bijkomend 8 omschakelende bedrijven meegenomen. Bij een ODR ≤ 0.5, is er nauwelijks een effect van een GIN-infectie, daarboven treedt er melkverlies op. Hoe hoger de ODR, hoe groter het melkverlies. In 2016 had elk bedrijf een score > 0.5. 7 bedrijven scoorden een ODR > 0.8. Dit is veel en economisch betekent dit een melkverlies van minstens 1 liter/koe/dag. In 2017 daalde de ODR bij 12 bedrijven, 2 bedrijven toonden een fixe stijging. Eén bedrijf slaagde erin de ODR-waarde onder de cut-off waarde te krijgen, de resterende 21 bedrijven scoorden hoger dan 0,5, waarvan 7 bedrijven > 0.8.
Dus ook bij Vlaamse bio-melkkoeien vormen GIN een bedreiging voor hun gezondheid en de economie van het bedrijf. Bewustmaking door diagnostiek is belangrijk.
Hoe krijgt een bio-melkveehouder de ODR omlaag zonder gebruik van anthelmintica?
Cruciaal is de preventie van een te hoge infectiedruk voor de kalveren die het eerste jaar op de weide gaan. Vooral tijdens het tweede deel van het weideseizoen neemt de besmetting dermate toe dat het risico bestaat dat de kalveren groeiachterstand oplopen of zelfs klinisch ziek worden. Het allerbelangrijkste hulpmiddel is een doordacht weidebeheer. Dit heeft tot doel de runderen onder gecontroleerde omstandigheden in contact te brengen met de larven. Daarnaast is er momenteel een groeiende aandacht voor het inzetten van nutraceuticals. In de strijd tegen GIN, blijken vooral gecondenseerde tannines een invloed te hebben omdat ze de vitaliteit van de GIN-nematoden erg doen dalen. Esparcette is een vlinderbloemig gewas dat rijk is aan deze tannines.
Een case uitgewerkt gedurende 1 weideseizoen
In overleg met een bio-melkveehouder, een dierenarts en de onderzoekers werd een bedrijfsspecifiek plan uitgewerkt. Hierin werd een aangepast weidemanagement gecombineerd met een supplement van luzerne of esparcette pellets aan de 1ste weideseizoenskalveren. 2-wekelijks werd de groei + ei-uitscheiding in de mest gemeten. In september en oktober werd in het bloed pepsinogeen, een lebmaag enzym, gemeten als maat voor lebmaagschade.
Het voederen van esparcette bleek, in vergelijking met luzerne, geen invloed te hebben op de dagelijkse groei bij de kalveren (p = 0.80), onderdrukte de ei-uitscheiding niet (p = 0.57) en vormde ook geen bescherming tegen lebmaagschade (p = 0.13).
De lebmaagschade nam duidelijk toe van september tot oktober. Dit betekent dat de kalveren vanaf september worden blootgesteld aan een hoge infectiedruk van O. ostertagi. Een behandeling met een anthelminticum was nodig om de gezondheid en het welzijn van de kalveren niet te schaden. Opstallen in september had deze behandeling kunnen voorkomen.
We raden de melkveehouders aan om met specialisten het beweidingsschema te bekijken en hier vooral aandacht te besteden aan de beweiding van de kalveren en het jongvee. Beslissen tot behandelen of niet kan worden gemaakt op basis van een pepsinogeentest bij 6-7 kalveren op het einde van het weideseizoen. Op deze manier is de veehouder ook in staat om het effect van de gewijzigde beweiding te evalueren.
Contactpersoon: Jo Vicca (Odisee)