Inschatting van de N- en P- excreties op Vlaamse biologische melkveebedrijven?
Aangezien de productiewijze op de biologische melkveebedrijven sterk afwijkend is van de gangbare landbouw groeide de vraag of er in het Mestdecreet specifieke N- en P- uitscheidingsnormen nodig zijn voor de biologische melkveehouders. Mogelijke argumenten hiervoor zijn: het extensievere karakter van de biologische melkveehouderij, het trager verteerbaar voer, de lagere eiwitgehalten in het gras, het kleinere aandeel krachtvoeder, enzovoort.
Proeven onder biologische omstandigheden.
Om de specifieke kenmerken van deze sector in te schatten startte het project met een enquête/inventarisatie (referentie naar artikel Alex De Vlieger) op de biologische melkveebedrijven. Met de resultaten hiervan werd dan rekening gehouden bij het opzetten van de proeven en bij de verdere berekeningen. In de loop van 2 jaar werden zowel tijdens de stalperiode als tijdens de weideperiode op ILVO-DIER meerdere melkveeproeven uitgevoerd met 100% biologisch voeder, waarbij type-rantsoenen gevoederd werden overeenkomstig met de biologische praktijk. Daarnaast werden er op 3 biologische praktijkbedrijven validatieproeven uitgevoerd met als doel een N- en P-balans op te maken en deze te vergelijken met de waarden bekomen uit de andere proeven.
N- en P-excretienormen.
Op basis van alle verzamelde gegevens werden N- en P-excretienormen op jaarbasis berekend op eenzelfde wijze als destijds is gebeurd voor de gangbare melkveehouderij. Daaruit bleek dat voor de bedrijven met melkproducties rond de 6500 l/jaar de N-excreties van biologische bedrijven overeenkomen met de waarden die het mestdecreet inschat (rekening houdende met de melkproductie en de oppervlakte maïs en granen ten opzichte van totale oppervlakte). Naarmate de melkproductie meer afwijkt van deze gemiddelde waarde wordt de fout van de schatting iets groter. Daarbij wordt de N-excretie van bedrijven met een productie groter dan 6500 l eerder overschat en die van bedrijven met een lagere productie eerder onderschat door het mestdecreet. Voor de P-excreties is het beeld minder éénduidig, maar zijn er indicaties dat de P-excretie eerder iets hoger is bij de biologische bedrijven dan bij de gangbare melkveehouderij, zeker bij de laagproductieve biologische bedrijven. Uitgemiddeld over alle biologische melkveebedrijven zijn er weinig redenen om te pleiten voor specifieke excretienormen voor de biologische melkveebedrijven.
ADLO, Departement Landbouw en Visserij, Vlaamse Overheid
De Campeneere, S., Peiren, N., De Vliegher, A., & De Brabander,D. (2010). Inschatting van de N- en P- excreties op Vlaamse biologische melkveebedrijven? In: De biologische landbouw in Vlaanderen: Onderzoek 2008-2010. L. De Cock, N. Erbout, J. Van Waes (eds). NOBL, Merelbeke, 100-101.
Louis Bolk Instituut (Driebergen, NL)