Zonnebloemen als biologisch ruwvoergewas
De zonnebloemen op Inagro staan in volle bloei! Binnen het CCBT-project ‘Klimaatadaptieve zonnebloemteelt voor een betere melkkwaliteit’ willen we onderzoeken welke mogelijkheden zonnebloem biedt als ruwvoergewas voor melkgevende herkauwers. Daarnaast zoeken we graag een antwoord op de bijkomende onderzoeksvraag of zonnebloemen als tweede gewas geteeld kunnen worden, na het verbouwen van een wintergraangewas.
Zonnebloemen als gehele plant silage
Zonnebloemen kunnen op verschillende manieren in het rantsoen worden ingezet. Veelal wordt er zonnebloemschroot gevoerd. Dat is het bijproduct van de olie-industrie, nadat alle olie uit de pitten werd gehaald. Het biedt extra energie en eiwitten aan het rantsoen, maar de vetfractie is dus niet meer aanwezig. Wanneer de zonnebloemen als gehele plant silage worden geoogst, is dat wel het geval. In de verenigde staten is er tamelijk wat ervaring opgebouwd met het voeren van zonnebloemsilage aan herkauwers, maar het wordt daar voornamelijk ingezet bij vleesvee.
Melkvetsamenstelling
Binnen dit project zijn we juist zeer geïnteresseerd in de vetzuren uit zonnebloempitten. De vetsamenstelling is namelijk één van de belangrijkste factoren bij de verwerking en de voedingskwaliteit van melk. Wanneer melk bijvoorbeeld tot kaas wordt verwerkt, zal de hardheid van de kaas afhankelijk zijn van de aanwezige vetfractie. Specifieke vetzuren in de melk spelen eveneens een cruciale rol bij de smaak van zuivelproducten. Daarnaast zijn er bepaalde gezondheidsaspecten gelinkt aan de fractie onverzadigde vetzuren in de melk. Zonnebloemproducten zouden hier een positieve bijdrage aan kunnen leveren.
Oogstmoment
Bij het maken van silage is het echter zoeken naar het optimale oogstmoment. Er dient een balans gezocht te worden tussen de afrijping van de pitten (voor maximale olie-inhoud), de vezelvorming, en het vochtpercentage in de gehele plant. Ook dit laatste is belangrijk voor de inkuilbaarheid en smakelijkheid van het gewas. De stengels bevatten namelijk vrij veel vocht, waardoor sapverliezen een groot aandachtspunt zijn wanneer de teelt op deze manier wordt ingezet. Een droge stof percentage van 25 % wordt als gouden standaard gezien. Het rendement ligt op zo’n 7 ton DS/ha.
Inkuilbaarheid
Te nat kuilvoer zal bovendien leiden tot ongewenste clostridiumfermentatie, waardoor de voerkwaliteit afneemt en de vrijwillige opname door verminderde smakelijkheid kan worden beperkt. Inkuilen in combinatie met een droger gewas, zoals mais, kan een oplossing bieden en wordt in praktijk veelal toegepast. De Universiteit van North Dakota raadt een mengverhouding van één lading zonnebloemkuilvoer op drie à vier ladingen maiskuilvoer aan om kuilsappen tegen te gaan. Het maisgewas zal het overtollige sap opnemen, en zal eveneens het nodige zetmeel aanleveren. Dat is nodig om voldoende melkzuuraanmaak te hebben in de kuil voor een goede bewaring.
In praktijk wordt zonnebloem wel eens in mengteelt met mais gezet. Dat geeft minder risico’s op mechanische problemen bij het hakselen, maar vraagt wel om een compromis naar hakselhoogte. Omwille van het vochtgehalte en de lage voedingswaarde van de stengel willen we namelijk zo min mogelijk van deze stengel oogsten. Uiteraard willen we wel zoveel mogelijk kolf van de maisplant.
Winst op verschillende vlakken
Naast een mooie aanvulling in het rantsoen, kunnen zonnebloemen ook op andere vlakken voordelen bieden. Zo kan deze bloementeelt een verruiming in de rotatie betekenen, die eveneens zeer gegeerd is bij nuttige insecten en bestuivers. Hierdoor kan het een boost betekenen voor de biodiversiteit binnen het landbouwlandschap. Daarnaast hebben zonnebloemen een diep wortelgestel, waardoor ze goed droogte kunnen verdragen, en bijdragen aan koolstofopbouw en bodemgezondheid. Ook in natte omstandigheden zouden ze een goede opkomst kennen. Deze laatste ‘claim’ konden we alvast met ons huidige proefveld bevestigen. Tijdens dit natte voorjaar, noteerden we een opkomstpercentage van 70 à 95 %, afhankelijk van het gebuikte ras.
Rassenproef
Binnen deze rassenproef mikten we op vroegrijpe variëteiten daar we de mogelijkheid onderzoeken om zonnebloemen als tweede gewas te zetten, na wintergranen, en er dus een late zaai nodig is. Door te mikken op vroege rassen, hopen we nog voldoende afrijping te hebben, met daardoor een maximale vetfractie in de korrels.
Binnen het rassenaanbod kan er onderscheid gemaakt worden tussen linoleïsche en oleïsche zonnebloemrassen. Linoleïsche rassen bestaan al het langst en leveren voornamelijk linolzuur, een onverzadigd omega-6-vetzuur. Oleïsche rassen daarentegen bestaan voornamelijk uit oliezuur en zijn pas later op de markt gekomen. Hierdoor is veredeling bij deze rassen nog iets minder vergevorderd, waardoor ze vaker minder bestand zijn tegen ziekten. Beide soorten zijn in onze rassenproef opgenomen. In totaal worden er zes verschillende rassen getest, die allen op twee uiteenlopende tijdstippen werden ingezaaid. Onze proeffactor “vroege zaai” werd door het natte voorjaar eveneens late zaai. De zaden gingen begin juni in de grond. We maken de vergelijking met een “late zaai”, welke eind juni op het veld werd geïnstalleerd. Dit moet de zaai na wintergranen (voor gps) simuleren. Van alle objecten zal zowel opbrengst als voederwaarde in kaart worden gebracht.
Op Inagro gaan we dus alvast op zoek naar de kneepjes van het vak op teelttechnisch gebied. Binnen dit project werken we samen met Wim Govaerts en co. Zij legden ook enkele praktijkpercelen aan, waarvan de opbrengst binnenkort in het melkveerantsoen wordt verwerkt. Wat dat dan weer geeft naar melkprestaties toe, daarover later meer! Of deze teelt in praktijk even interessant is als dat het in theorie alvast klinkt, dat zoeken we de komende 2 jaar graag uit!
Heeft dit artikel je nieuwsgierig gemaakt? Volg dit project dan zeker verder op voor de uiteindelijke proefresultaten!
Meer info?
karolien.hertogs@inagro.be